Openbaring H18

Openbaring H18

Lees Openbaring 18

 

De val van Babel

Als Johannes in hoofdstuk achttien een machtige engel uit de hemel ziet afdalen, die de hele wereld met zijn lichtglans verlicht, dan is dat voor hem en voor ons een oude bekende. Wij hebben hem al eerder gezien in hoofdstuk veertien, daar was hij de tweede van de drie engelen die zo’n bijzondere boodschap voor de wereld hadden. De boodschappen van die tweede en derde engel uit Openbaring veertien worden hier met groter urgentie herhaald. Het gaat hier om de val van Babylon, dat is die wereldwijde stad waar de zonde heerst, en de antichrist woont. Waar zij (de kerk) door God was uitgekozen om Zijn bruid te worden, daar is zij een woonplaats van de duivel geworden, zegt vers twee. Het is niet alleen de zonden die een juiste relatie tussen haar en God in de weg staan, het is vooral een onjuiste leer die zij verkondigt, (de wijn van haar hoererij). Uit deze verkeerde leer komt ook het verkeerd handelen voort. Haar naam Babylon betekent verwarring, zij zelf is verward, zij verkondigt waarheid én leugen, waarmee zij zichzelf en de hele wereld in verwarring brengt.

 

De tweede engel die Johannes hier ziet, heeft de laatste boodschap die God deze wereld zal geven, hij roept op om deze stad van zonde te verlaten, dat is alle kerken die het evangelie van Gods koninkrijk niet meer ten volle verkondigen, en hun leden op de weg terug naar Rome voeren. Iedereen die streeft naar een wereldwijde kerk onder een aards geestelijk lijder die zichzelf als de zetbaas van God op aarde ziet maakt deel uit van dat Babylon dat hier wordt genoemd. Deze engel zegt dat zij die in deze geestelijke stad blijven en haar voorschriften volgen de beker met de wijn van Gods gramschap zullen drinken. In hoofdstuk veertien hebben wij gezien dat die beker met Gods toorn is geleegd door Jezus toen Hij de kruisdood voor ons stierf. Er is voor ons die de verwarring van Babylon willen verruilen voor de vrede van het Nieuw Jeruzalem geen oordeel, wij zijn vrij van de zonden omdat zij gelegd zijn op het Lam van God.

 

Voor ons brengen deze hoofdstukken geen angst, maar zij geven ons wel een opdracht, want deze boodschap wordt niet letterlijk door een engel gebracht die in de hemel verschijnt. Deze boodschap wordt door u en mij gebracht, wij worden opgeroepen om nog eenmaal het evangelie van het behoud door het bloed van Christus luid en duidelijk over de hele wereld te verkondigen. Wij kunnen ons hiervoor niet verbergen, de boodschap is duidelijk, de doelgroep is duidelijk, en onze verantwoordelijkheid is duidelijk, zelfs de tijd waarop het moet gebeuren is duidelijk. Nu!

 

De tweede engel gaat verder met zijn waarschuwing aan hen die in deze stad wonen, niemand die dit hoofdstuk bestudeert kan zeggen dat hij niet is gewaarschuwd. Er wordt gesproken over de rijkdom die in deze grote stad voorhanden is, en de kleding waarmee haar priesters zich kleden, vers twaalf en dertien vertellen over het linnen, (de priesters in Israël droegen linnen) purper en scharlaken, de kleding van de prelaten van de kerk van Rome. De schatten die hier genoemd worden kunnen zowel letterlijk als geestelijk worden verstaan. Het is waar dat de wereldwijde kerk rijk is aan aardse goederen, maar het gevaar van een vermeende geestelijk rijkdom is veel groter. Wij kunnen in de verleiding komen om te denken dat wij rijk en verrijkt zijn en aan geen ding gebrek hebben, (zie Openbaring drie vers zeventien) terwijl wij onze behoefte aan het volbracht werk van Jezus niet onderkennen.

 

Wie zouden die kooplui in vers vijftien zijn? Gaat het hier om letterlijke handelaren? In vers veertien hebben wij gelezen dat zij ook handelden in zielen van mensen. Nu heb ik die zelf nooit in welke winkel dan ook te koop zien liggen, maar toch wordt er wel degelijk in zielen gehandeld. Is dit niet het werk van priesters en dominees om hier handel in te drijven. In vers zeventien komen wij ook nog scheepskapiteins tegen, zij zijn degenen die aan het roer van de kerken staan, maar op dit moment zijn zij letterlijk de weg kwijt. Zij bevaren de wereldzeeën (de volken), maar hun doel is van hen afgenomen. Het grote Babylon is verdwenen, God heeft haar geoordeeld. Het licht (vers een en twintig) is uit haar verdwenen. Zij is in geestelijke duisternis gehuld. Nooit zal zij de heiligen van God meer vervolgen en doden, en zij zal verantwoording af moeten leggen van al haar daden.

 

Piet Westein