Onkruid (over zondaars in de gemeente)
De christelijke kerk heeft vanaf het begin geworsteld met het feit dat er binnen de gemeente zondaars zijn. Onze eerste reactie, wanneer wij iemand zien of horen die naar onze mening meer zondigt dan wij, is vaak het kwaad te isoleren en uit de gemeenschap te verwijderen. Met andere woorden: wij identificeren de zonde met de zondaar. Dit is een levensgevaarlijke benadering en wel in de eerste plaats voor onszelf.
Ik ben immers ook een zondaar. Mijn zondige natuur mag dan een meer geaccepteerde vorm gevonden hebben om zich te uiten, maar ik ben en blijf voor de wet net zo zondig als mijn broeder die struikelt in gedrag dat wij als afwijkend beschouwen. Dus op het moment dat ik mijn broeder veroordeel om zijn zonde, veroordeel ik mijzelf.
De gelijkenis van het onkruid
Christus vergelijkt het Koninkrijk der hemelen met een akker waarop de boze onkruid tussen het graan heeft gezaaid. De uitleg van deze gelijkenis vinden wij in Mattheüs 13:24-43. Wij gelovigen zijn die akker: daarop groeit weliswaar graan, maar daar is ook onkruid tussen gezaaid. Er is geen gelovige op aarde in wiens hart geen onkruid groeit.
De moeilijkheid is dat wij het onkruid in het hart van onze broeders vaak duidelijker zien dan in ons eigen hart.
Onze reactie kan tweeledig zijn:
A. Bidden om kracht van de Geest voor onze broeder, zodat hij zijn zonde overwint.
B. Of: kritiek uitoefenen op zijn gedrag en hem uit de gemeente bannen.
Dat laatste mag naar mijn overtuiging nooit het gevolg zijn van zonden hoeveel of hoe ernstig ze ook zijn. Alleen als een broeder bewust en openlijk kiest voor een leven in oppositie tegen God, en daarin volhardt, zal de gemeente, en dus niet een individu, moeten ingrijpen.
De gelijkenis van de akker is drieledig te begrijpen:
- De akker is de wereld, met goede en slechte mensen.
- De akker is de gemeente, met mensen in allerlei stadia van geestelijke rijpheid.
- De akker is het hart van ieder individu, waarin de eerste en de tweede Adam om voorrang strijden.
Hoe omgaan met zonde?
Hoe moeten wij ons dan opstellen tegenover de zonde?
Wanneer het gaat om ongelovigen, mogen wij getuigen van de vergevende genade van God en hun het heil aanbieden als een vrije gave van onze Heer.
Waar het onze broeders in het geloof betreft, moeten wij ons realiseren dat wij allen één zijn in Christus. Niemand in de gemeente kunnen of mogen wij daarom de toegang tot Christus ontzeggen. Hij is er juist voor zondaars. Hoe meer een broeder zondigt, hoe groter zijn behoefte aan een vergevende God. En hoe dichter wij hem aan de voet van het kruis zouden moeten brengen in plaats van hem naar de rand van de gemeente te duwen.
De zonde in onszelf
Tenslotte: hoe gaan wij om met de zonde in onszelf?
Ik geloof dat wij een zondige natuur hebben. Daarom is niets wat wij doen volledig zondeloos. Ons hart zal ons altijd aanklagen bij God. Moeten wij daarvan moedeloos worden?
Nee. Wij mogen ons vasthouden aan de zekerheid dat al onze zonden op Hem zijn gelegd. Er is geen wet meer die ons aanklaagt, want God ziet ons als zondeloos zolang wij in Christus zijn.
Als wij dat voor onszelf als individu mogen claimen, dan is dat ook waar voor de gemeente. De gemeente is immers Zijn bruid op aarde door God gezien als één. Meer nog: Hij ziet haar als een bruid zonder vlek of rimpel, zolang zij haar heil van haar Heer verwacht.
Wie zijn wij dan dat wij zouden oordelen? Noch onszelf, want wij zijn van Christus, noch de gemeente, zij is Zijn bruid. Noch de ongelovige, want Christus stierf ook voor hem.
De oogst is het einde van de wereld. De maaiers zijn de engelen. Laten wij het verzamelen van het onkruid aan hen overlaten. Laten wij onze ogen richten op Christus, misschien zullen wij Hem dan leren herkennen in onze broeder, en in Zijn gemeente.
Piet Westein