De eerste en de tweede Adam

De eerste en de tweede Adam

De apostel Paulus schrijft in de brief aan de Romeinen, (Rom. 5:12-21) over de val van onze eerste vader Adam. Zijn betoog is dat waarGod Adam de adem van het eeuwige leven gaf, dit op voorwaarde was van gehoorzaamheid aan Zijn wetten. In de meeste vertalingen van Gen. 2:7 staat dat God de adem des levens in Adam blies, in het Hebreeuws wordt hier de meervoudsvorm gebruikt, de adem van de levenden. Dat betekent, dat alle mensen die ooit uit hem geboren zouden worden met diezelfde Adem of Geest vervuld zouden zijn.

 

Daar Adam en zijn vrouw zondigden en er een andere geest in hen kwam wonen, kon het niet anders zijn dan dat zij die geest van opstand door zouden geven aan de kinderen die zij verwekten. Hoewel wij als kinderen van Adam niet afgerekend worden voor de zonden van onze vader (erf zonde) erven wij wel een beschadigd zondig karakter, en de dood die Adam over zich afriep door te zondigen is tot alle mensen doorgedrongen.

 

Alle mensen worden geboren uit die eerste mens, en erven de dood die hij moest sterven, dat is de tweede of eeuwige dood. Voor Adam om het eeuwige leven toch te krijgen moest hij vergeving krijgen voor zijn overtreding. Hoe kan God de zonde die hij willens en wetens beging vergeven? De wet die God aan de mens gegeven had was een profetie, Gen.2: 16en 17 zegt :en de Heere God legde de mens een gebod op. Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.

 

Daar Gods profetieën altijd uitkomen, moest ook deze in vervulling gaan. En het gaat hier niet om de eerste dood, die wij allemaal ondergaan, maar om de eeuwige dood waaruit geen opstanding meer mogelijk is. God kon Adam onmogelijk zijn zonde vergeven, de profetie moest in vervulling gaan, de mens moest de eeuwige dood sterven. Wat kon God doen om Zijn zoon van wie Hij zielsveel hield doen om hem te redden?

 

De tweede Adam

God had Adam kunnen doden, en opnieuw beginnen met een ander paar mensen, maar dan had Het hele universum kunnen twijfelen aan de liefde van de Almachtige. God koos er voor om zelf de eeuwige dood op zich te nemen zodat de mens kon leven. Hoe kon een God die onsterfelijk is de eeuwige dood ondergaan?

 

Hij moest komen  in een lichaam dat gelijk was aan ons door de zonde getekend lichaam. Hij moest de nieuwe schepping worden. Waar alle mensen in die eerste Adam  waren bij de schepping, omdat hij de adem van alle mensen die uit hem geboren zouden worden door God had ingeblazen gekregen. Daar kunnen alle mensen in Christus worden gerekend, als zij door hun keuze in Hem willen sterven. Die dood die wij in Christus sterven is niet de doodslaap die alle mensen ondergaan, maar het is de dood van de doop, waar wij het leven van dat oude zondige lichaam afwijzen, en het leven en sterven van Jezus voor onszelf claimen. Iedereen die daarvoor kiest is in Hem de eeuwige dood (de straf op de zonde) gestorven.

 

Over hen die in Christus gestorven zijn heeft die eeuwige dood geen macht. Zoals wij 6000 jaar geleden in Adam gezondigd hebben zo zijn wij 2000 jaar geleden in Christus gestorven en begraven. Maar wij zijn met Hem ook opgestaan, en in het geloof ook met Hem opgevaren naar de Vader. En wij zitten in Hem op Zijn Vaders troon, nu nog in geloof, straks na de wederkomst zullen onze ogen het ook zien, en kunnen wij Hem onze eeuwige dank en eer toe zingen.

 

Piet Westein