08. Profeet zonder naam

1 Koningen 20, vertelt het verhaal van de belegering van Samaria, en een aantal veldslagen tussen Achab de koning van Israël en Benhadad de koning van Aram. Deze geschiedenis volgt direct op de roeping van Elisa tot het profetenambt door Elia. Hoewel er in deze geschiedenis ook een profeet voorkomt, wordt zijn naam niet gegeven. Het is misschien wel logisch te veronderstellen dat deze niet genoemde profeet Elia is, daar zowel voor als na dit hoofdstuk er slechts één profeet van God in Israël werkt, en Elia zelf zegt dat alleen hij is overgebleven. Achab en Izebel hadden alle andere profeten van God gedood.

 

De belegering.

Benhadad komt met een zeer groot leger naar Samaria om het in te nemen. Met hem zijn twee en dertig andere koningen met hun legers. Aan Achab wordt de keuze gegeven om te strijden, of al zijn schatten aan Benhadad te geven, inclusief alle mooie vrouwen en kinderen. Achab kijkt naar dat grote leger en beslist al zijn schatten op te geven om zijn leven te redden. Hiermee zal hij ook de onafhankelijkheid van Israël opgeven. Als hij hiermee heeft ingestemd, zegt Benhadad dat hij en zijn leger de andere dag de stad zullen binnentrekken en alles wat zij willen uit de huizen zullen plunderen. Dit was in die tijd zeker niet ongewoon. Achab roept hierop alle raadgevers bijeen, daarop besluiten zij liever te strijden dan zich over te geven. Als Benhadad dit hoort, zegt hij: het stof van Samaria is niet voldoende om de handen te vullen van al mijn soldaten. Het antwoord van Achab is vrij vertaald: Je kan de huid niet verkopen, als je de beer nog niet geschoten hebt.

Nu zijn de popen aan het dansen. Benhadad stelt zijn legers op rond de stad, er kan niemand meer in of uit. De bedoeling was om zo de stad uit te hongeren en het tot overgave te dwingen.

Maar daar nadert een profeet, die zegt tot Achab: Zo zegt de Here: Heb je dat grote leger wel gezien? Ik zal dit grote leger in jouw hand geven. Achab zegt: Door wie? Het antwoord luidt: Door de jonge mannen, de zonen van de vorsten van de gewesten, met de koning aan het hoofd. Er waren er slechts twee honderd twee en dertig, en dat tegen zo’n groot leger? Maar God had gezegd: Ik zal hen in uw macht geven. En wat God belooft doet Hij ook, met of zonder leger.

 

7000

Al was het hele leger van Israël er op dat moment op uit getrokken, dan had dat nog geen indruk gemaakt op Benhadad. Het hele leger van Israël telde slechts 7000 soldaten. Vergeleken met het leger van de tegenstander stelde het niets voor. Toch zien wij dat kleine groepje mannen de poort uitkomen. Zij binden de strijd aan met dat gigantische leger van Aram, dan gebeurt er een wonder. Deze twee en dertig koningen met hun legers slaan in grote verwarring op de vlucht. Dan komt ook de rest van de Israëlieten in actie, het hele leger van Benhadad, waar hij zo trots op was en waar hij zijn vertrouwen in had gesteld, wordt door zeven duizend man weggevaagd.

Wij hebben nu twee maal het getal 7000 gezien. God zei op Horeb tegen Elia dat hij 7000 Israëlieten zou overlaten, en hier in dit verhaal zien wij 7000 mannen die het leger vormen dat God gebruikt om Israël te verlossen. Deze verhalen volgen direct op elkaar, zij moeten daarom ook bij elkaar horen. Als zij profetisch bedoeld zijn, dan heeft dat getal ook nu nog  zeggingskracht.

 

Vervulling van de profetie.

Het getal zeven en ook wel zeventig, zien wij van tijd tot tijd opduiken in de bijbel. Wij zien dat ook al bij de schepping, waar de Schepper zeven dagen apart zet, zes dagen voor de schepping en één dag voor rust en aanbidding. Als wij dit getal 7000 zien als een profetie van de wereldgeschiedenis, dan krijgt dit verhaal in zijn geheel, een profetische diepte. Hier is dan sprake van de zesduizend jaar bestemd voor deze aarde, waarop de mens de tijd krijgt om zich te bekeren, met daarna de duizend jaar, die wij in de hemel zijn en inzage krijgen in het oordeel. Als dit zo gelezen mag worden, dan wordt die strijd van Benhadad tegen Israël, niet anders dan een profetie van de grote strijd tussen Christus en satan door de eeuwen heen. Wat moeten wij dan nog met dat andere getal, dat van die twee en dertig koningen die bij Benhadad zijn? Dat getal zou ons bijna in de war brengen. Wij moeten daarbij natuurlijk Benhadad zelf ook nog optellen, hij was uiteindelijk de leidende koning, zo komen wij aan drie en dertig. Het is dit getal dat ons bij de Messias brengt. Jezus was drie en dertig jaar oud toen de grote strijd zijn hoogtepunt bereikte aan het kruis, hier wordt satans kop vermorzeld, maar hij geneest weer, en de strijd gaat door.

 

Zoals Samaria belegerd werd door een groot leger, zo zijn door de eeuwen heen de ware gelovigen altijd in de minderheid geweest. Satan en zijn horden hebben altijd met geweld geprobeerd om het ware geloof hier op aarde te vernietigen. Zoals daar de stad gered werd door een hand vol ware gelovigen, zo zal Hij in onze tijd, ons oproepen nog eenmaal de strijd aan te gaan tegen dat grote rijk van satan. Zoals toen de koning zelf voorop moest gaan in de strijd, zo zal onze Koning bij ons zijn en ons maken tot meer dan overwinnaars.

 

Slag bij Afek.

De slag bij Afek volgt een jaar na de belegering van Samaria door Benhadad. De profeten van de afgoden van Syrië hebben Benhadad overtuigd, dat de God van Israël alleen macht heeft in het bergland. Hiermee verlagen zij de Schepper tot een god die lijkt op hun afgoden. Koning Benhadad luistert naar zijn afgodspriesters die hem die raad geven. Zij vertellen hem dat hij weer zo’n groot leger op de been moet brengen als het jaar daarvoor, en dan Israël naar de vlakte moet lokken, waar hun goden hem kunnen helpen. Als deze redenering in onze ogen al vreemd mag lijken, hoe zal dat dan in de ogen van een Almachtig God zijn?

 

Voor dat Benhadad hiertoe over gaat, zet hij al die koningen af waarover hij heerst, hij vervangt hen door stadhouders. Hij is nu alleenheerser, het hele Assyrische rijk behoort hem toe. Dan laat hij een leger bijeen brengen dat weer net zo groot is als het jaar daarvoor. Als Koning Achab ook Israël bijeen brengt op deze vlakte en ze zien dat, lijkt het wel of het twee kudden geiten zijn, in plaats van een leger. Niemand die dat groepje van Achab zag, tegenover dat leger van Benhadad, zou gedacht hebben dat zij ook maar iets zouden kunnen uitrichten, zij zouden zeker vernietigd worden door deze menigte.

Dan komt de profeet van God weer op de proppen, hij zegt: Zie je die hele grote luidruchtige menigte daar? Ik zal hen in uw macht geven, omdat zij gezegd hebben dat Ik een God van de bergen ben en geen macht heb in de vlakten. Zeven dagen lang liggen deze twee legers tegenover elkaar, maar op de zevende dag begint de strijd. Op één dag verslaat Israël, honderd duizend soldaten van dat grote Assyrische leger, en de rest vlucht de stad Afek binnen.

Dan staat er iets onbegrijpelijk, er staat dat de muur viel op de zeven en twintig duizend mannen die nog over waren. Als wij niet beter zouden weten, zouden wij denken dat al deze mannen gedood werden doordat die muur op hen viel, maar dat bedoelt de tekst niet te zeggen. Als een stad zich overgeeft, dan zegt men de stad is gevallen, men wil daarmee zeggen, de stad is in de handen gevallen van de tegenstander. Zo moeten wij ook deze tekst lezen, de muur werd doorbroken, en er waren nog zeven en twintig duizend tegenstanders in de stad die daarmee weerloos werden, en in de handen van Israël vielen.

 

Benhadad intussen vlucht van kamer tot kamer, om te zien of hij zich kan verbergen voor de vijand. Als de nood op het hoogst is, komen zijn raadgevers met het idee om zich aan de koning van Israël over te geven, zij willen dan een beroep doen op de genade van Achab, want zo zeggen zij: wij hebben gehoord dat de koningen van Israël genadig zijn. Zij gaan met ontbloot bovenlichaam en een touw om hun nek naar Achab, als teken van totale onderwerping. Zij zeggen dat Benhadad zich over wil geven, en vragen of hij zijn leven wilt sparen. De reactie van Achab is wel zeer mild, hij noemt Benhadad zijn broeder. Als Benhadad dit te horen krijgt, komt hij uit zijn schuilplaats tevoorschijn, koning Achab laat hem zowaar plaatsnemen op zijn strijdwagen. Hij behandelt hem daarmee als zijn gelijke, hij gaat zelfs zover dat hij een verbond met hem sluit en hem weer naar huis laat gaan.

 

Oordeel over Achab.

De profeet is hier niet blij mee, God nog minder. Door het woord dat tot hem komt van de Heer zegt hij tot zijn metgezel: Sla mij toch. Maar de man weigert hem te slaan. Dan volgt er een nogal vreemde profetie, die luidt: omdat je dit niet gedaan hebt, zal een leeuw je doden, en zo gebeurde. Toen vroeg hij aan een ander: Sla mij, die deed het wel, en ook zo hard, dat hij hem behoorlijk verwondde. De profeet laat zich zo verbinden, dat hij onherkenbaar is voor de koning. Toen de koning langs die weg voorbij kwam, hield hij Achab aan, en zei: Heer koning, ik had bevel om iemand te bewaken, maar toen ik met iets anders bezig was, is hij ontsnapt. Nu had mijn overste mij gezegd dat mijn leven zou worden genomen, als ik hem liet ontsnappen, of ik moet een talent zilver betalen. Toen zij Achab: Je hebt zelf je vonnis geveld. Toen trok de profeet snel het verband van zijn gezicht en zei: Omdat jij Benhadad, de man die ik onder de ban geplaatst had hebt laten gaan, zal jouw leven  in plaats van het zijne zijn.

 

Woedend ging Achab naar huis. Boos op de profeet, angstig voor de uitkomst van de profetie en woedend op God.

Wat betekent dit allemaal?

 

Oorlog tussen Israël en het Assyrische rijk was niet nieuw. Die oorlogen begonnen al in de tijd van de Richteren en zouden doorgaan totdat het tienstammenrijk weggevoerd zou worden door de Assyriërs. Als wij in dit verhaal licht willen zien voor onze tijd, moeten we beseffen dat dit Assyrische rijk weldra deel zou uitmaken van het rijk van Babel. Als het tweestammenrijk in ballingschap gaat, heet dat rijk inmiddels het Babylonische rijk.

 

In het boek de Openbaring vinden wij ook een wereldwijde macht die die naam draagt. Vanaf Genesis tot Openbaring wordt de grote strijd tussen Christus en satan vaak uitgebeeld als de strijd tussen Babel en Jeruzalem.

 

Hoewel Achab in de bijbel afgebeeld wordt als een zondige koning, is God toch keer op keer bereid hem zijn zonden te vergeven, en hem te helpen tegen zijn vijanden. Ook in dit stuk zien wij dat God hem tweemaal de overwinning geeft over zijn vijanden. Zo is het natuurlijk ook met ons in onze tijd. Ook wij zondigen keer op keer, ook wij ontvangen vergeving als wij er om vragen, ook wij kunnen keer op keer de kracht van God krijgen, om overwinningen te behalen over die grote vijand die Lucifer is. Wij moeten dan wel willen luisteren naar Gods profeten en vertrouwen dat Gods beloften ook voor ons zijn.

 

Wie is die man die aan ons is toevertrouwd en die als wij hem laten gaan, zijn bloed van onze hand wordt geëist? Wij zijn verantwoordelijk voor de mensen in onze omgeving. Ook wij mogen nooit de oorzaak zijn dat de mensen in onze kring God verlaten door onze laksheid, of door wat wij doen of zeggen. Dit is een zware opdracht, Koning Achab lukte het niet in de letterlijke zin. Wij, hoewel wij geen koning zijn, worden wel gezien als koningskinderen. Waar wij niet te strijden hebben tegen vlees en bloed, is onze strijd wel tegen geestelijke machten om ons heen, even dodelijk als de vijand van toen. Zij, in de tijd van Achab, konden het lichaam doden, nu in onze tijd zijn het vooral de satanische machten die zoeken onze geest voor eeuwig van God af te trekken, zodat wij ons eeuwig leven verliezen. 

 

Laten wij de verhalen uit het oude testament, een profetische lading geven, zodat zij in onze tijd nog van betekenis kunnen zijn en ons waarschuwen voor de grote vijand die rond gaat als een briesende leeuw, die zoekt wie hij kan verslinden. God is nog steeds bereid en bij machte om ons van de vijand te verlossen, zolang wij op Hem vertrouwen.

Piet westein