27. Laat de doden hun doden begraven. (2 Kon. 13:14-21.)

Dit laatste stuk over de profeet Elisa vinden wij in 2 Kon. 13:14-21.

Elisa ligt op een ziekbed, hij is stervende. Koning Joas, de koning van Israël, komt op ziekenbezoek. Als hij ziet hoe Elisa er aan toe is, en hij hoort dat hij gaat sterven, begint hij te huilen en roept: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël! Elisa richt zich nog eenmaal op, en zegt tot hem: haal een boog en pijlen. Toen hij die gehaald had zei hij: leg uw hand aan de boog. Nadat hij dat gedaan had, legde de profeet zijn handen op die van de koning. Daarna zei hij: open het venster naar het Oosten. Toen dat gedaan was, zei Elisa: schiet. En hij schoot. Toen riep Elisa, een pijl van overwinning van de Here, ja een pijl van overwinning op Aram. Je zult Aram bij Afek vernietigend verslaan. Daarna zei hij: neem de pijlen. Nadat hij ze genomen had, zei hij tot Joas de koning van Israël: Sla er mee op de grond. Koning Joas slaat drie maal met de pijlen op de grond, toen stopte hij. Daarop werd de profeet van de Here boos en zei: Je had vijf of zesmaal moeten slaan, dan had je Aram tot vernietiging toe verslagen. Nu zul je Aram slechts driemaal verslaan.

 

Dood en opstanding.

Toen dit alles was gebeurd, stierf de profeet, en men begroef hem. Er gaat een lange tijd voorbij. Het lichaam van Elisa vergaat, net als alle andere doden, er blijven alleen botten over. Toch is hier het verhaal niet afgelopen. Op een dag loopt daar een begrafenisstoet, op weg om iemand te begraven. Op het moment dat zij op de begraafplaats aankomen, zien zij een groep Moabitische soldaten aankomen. In hun haast om weg te komen, neemt men de dode en werpt hem in het graf van Elisa. Op het moment dat de dode man in contact komt met het gebeente van de profeet, gebeurt er een groot wonder. De dode wordt weer levend en staat op.

 

De ene zijn dood.

Zowel Elia als Elisa, hebben tijdens hun profeteren altijd moeilijkheden gehad met de koningen die op dat moment aan de macht waren. Nu dat Elisa stervende is, zien wij koning Joas in tranen uitbarsten en uitroepen dat de profeet net zoveel waard is voor Israël, als alle strijdwagens en oorlogspaarden bij elkaar. Iets wat de koning misschien niet besefte, is dat hij de volle waarheid sprak. God had via Zijn profeten niet één of twee maal, maar meerdere keren het volk van Israël van de ondergang gered. Hij kon dat doen, zonder gebruik te maken van al die soldaten met hun wapentuig. Soms liet Hij hen gewoon het geluid horen van een groot leger, dan sloeg de vijand op de vlucht, of Hij zond onenigheid onder de vijand dan doodden zij elkaar, en het enige wat Israël deed was zich verbazen en God loven.

Nu ziet de koning de profeet van God doodziek op bed liggen, terwijl er uit het noorden dat grote leger van Aram op hem afkomt. Nog eenmaal geeft de profeet een profetie, die in beelden wordt uitgedrukt. Dat verhaal van die boog afschieten naar het Oosten is natuurlijk niet meer dan een beeld van waar de vijand vandaan komt. Toen hij de opdracht kreeg om op de grond te slaan, hoopte de profeet, dat de koning dat vele malen zou doen. Als hij dat slechts driemaal doet, is hij zwaar teleurgesteld, hij neemt het de koning kwalijk. Maar hoe had die koning dat kunnen weten? Had de geschiedenis anders verlopen als de koning vaker had geslagen? Wij weten het niet, wat wij wel weten is dat de profetie, zoals die er lag uitkwam. 

Dood en begraven.

Als Elisa begraven is, en men al lang niet meer aan hem denkt, geeft God nog eenmaal een teken door zijn knecht. Aangezien het teken door de beenderen van de profeet gebeurt, moet ook in dit wonder een profetie schuilen.                                                                                                                        Ieder van ons zal als de wederkomst nog uitblijft, sterven, wij zullen net als de profeten in het graf afdalen. Daar waar de hemelvaart van Elia, wijst op de mensen die nog leven bij de wederkomst, zoals hij ten hemel voer zonder te sterven, zullen ook wij die nog levend zijn overgebleven, Jezus tegemoet gaan in de lucht. Maar ook degenen die al gestoven zijn, zullen bij de wederkomst opgewekt worden en samen zullen wij die reis naar de hemel meemaken.

Hier in dit stukje, van het wonder bij het graf van Elisa, zien wij dat noch de profeten, noch de profetieën die God door hen heeft laten verkondigen, ooit hun kracht verliezen. Het is daarom dat wij deze profetieën moeten bestuderen, ook (juist) in onze tijd, en ze niet alleen op het verleden laten slaan, maar ook op de tijd waarin wij leven.

 

Elisa voor onze tijd?

Laten wij proberen die opdracht die Elisa aan koning Joas gaf, toe te passen op ons, in onze tijd. Eerst die pijl en boog. Hij moest een pijl afschieten naar het Oosten, daarna, met een bos pijlen op de grond slaan.  In Openb. 6: 1 en 2 vinden wij ook een koning, met een kroon op zijn hoofd en zittend op een wit paard, Hij trekt net als Joas uit om te overwinnen. Hier in de Openbaring weten wij, dat dit Jezus is, die optrekt aan het hoofd van Zijn gemeente om satan en zijn volgelingen te bestrijden. Deze parallel is zo overduidelijk, dat wij die hier gerust toe kunnen passen, zonder angst voor inlegkunde.

Wie is die vijand nu in onze tijd die wij meer dan drie keer moeten (ver)slaan? Is dat niet iedere religieuze macht die afwijkt van de rechte leer zoals wij die in de bijbel vinden? Waarom die getallen, vinden wij die ook in het boek de Openbaring, want dat zijn toch de profetieën voor onze tijd?

Het boek de Openbaring, verdeelt de tijd tussen de opstanding en de wederkomst van Jezus, in zeven tijdvakken. Die tijdvakken hebben allemaal een andere tijdsduur, sommige zijn lang andere veel korter. Omdat Joas slechts driemaal op de grond slaat, in plaats van vijf of zes maal zullen wij die driemaal apart zetten van die andere. Joas heeft inderdaad drie overwinningen behaald op Aram. Zie 2 Kon. 13 :22- 25.

Wij weten uit de geschiedenis, dat de eerste gemeente direct met vervolgingen te maken kreeg. Als eerste begon dat met de dood van Stephanus, die gestenigd werd, veroordeeld door het Sanhedrin. De tweede gemeente had te maken met vervolging door de Romeinse staat. De derde gemeente strijd tegen een vermenging van kerk en staat, die strijd eindigt in 538 B.C. In alle drie die tijdsgewrichten blijft de gemeente, met al haar gebreken, overeind. Zij hebben de goede strijd gestreden, zij hebben het geloof behouden, en zijn zeker van de overwinnaarskroon.                          

De volgende vier gemeenten zien er anders uit, het is steeds moeilijker om het verschil te zien tussen de ware gelovigen en de vijand. Maar de strijd is er niet minder om. De lange tijd van de vierde gemeente, 538-1798, duurt 1260 jaar, het verdeelt de eerste drie gemeenten van de laatste drie. Als Joas vijf of zesmaal geslagen had zegt de profeet dan had hij Aram vernietigd. Als wij, de kerk van Christus, de strijd hadden gestreden zoals dat werd gedaan door de eerste gemeenten, dan was de wereld gewonnen voor Christus. Nu voor ons die in de laatste gemeente leven, is het meer dan ooit nodig om die pijlen op te pakken en daar snel en hard mee op de grond te slaan. En mijn advies is hou er niet mee op totdat er een wolkje als de hand van een man aan de hemel verschijnt. Het zal die hand zijn die ons in deze eindtijd uiteindelijk de overwinning zal geven. Ik zou zeggen, sla er op los. 

                                                                               Piet Westein.