23. Vier melaatsen met het evangelie. (2 Kon. 6:24-33, en 7:1-20)

 

Het volgende verhaal, is een wat langere geschiedenis. Het gaat over het beleg en ontzet van Samaria, het beslaat bijna twee hoofdstukken. Wij vinden het in 2 Kon. 6:24-33, en hoofdstuk 7:1-20. Als de lengte van de geschiedenis een verwijzing is naar zijn belangrijkheid, dan valt er veel te leren. 

Hoewel de vorige geschiedenis van Elisa eindigde met de uitdrukking, dat de legers van de Arameeërs niet meer in Israël kwamen, nadat de Israëlieten hen goed voor kwaad hadden vergolden, zien wij hier dat zij toch weer kwamen. Sterker nog, dit keer was het zomaar een rooftocht. Benhadad, de koning van Aram kwam met zijn hele leger. Zij omsingelden de hoofdstad, en bleven zo lang dat er een grote hongersnood in de stad kwam. Het werd zo erg dat men woekerprijzen ging rekenen, tachtig zilverstukken voor de kop van een ezel, zelfs duivenmest verkocht men als voedsel. Op een dag liep de koning over de muur voor een inspectie, en daar spreekt een vrouw hem aan, help mij o koning, zegt zij.

De koning vertelt haar, dat hij niet in staat is om haar te helpen, omdat er geen graan is op de dorsvloer en geen druiven in de perskuip, maar wat is uw vraag zegt hij. Dan volgt er een vreselijk verhaal. Zij en haar buurvrouw hadden allebei een kind, een jongetje. Door de honger gedreven waren zij overeengekomen, om eerst de één te doden en op te eten, daarna zouden zijn de ander doden. Toen zij het ene kind opgegeten hadden, weigerde de andere vrouw haar kind af te staan, zij had hem verborgen.  

In plaats van deze vrouwen te veroordelen en hen te doden voor moord en kannibalisme, zegt hij dat hij de profeet Elisa zal doden. Hij legt de schuld voor de oorlog en zijn gevolgen bij God en Zijn profeet. Hij zegt: Zo mag God met mij doen, ja nog erger, als ik vandaag het hoofd van Elisa op zijn romp laat staan. De daad bij het woord voegend, stuurt hij een scherprechter naar Elisa om hem te onthoofden. Elisa echter door de Geest gewaarschuwd, zegt tot de oudsten die bij hem zijn: Hebben jullie wel gezien dat die moordenaarszoon iemand gestuurd heeft om mij te onthoofden? Houden jullie hem tegen bij de deur tot de koning hier ook is. Als de koning arriveert, zegt hij: waarom zou ik nog op de Here vertrouwen, met al dat onheil dat Hij ons zendt?

Dan geeft Elisa een profetie, die vrijwel niemand kan geloven, maar die binnen een dag uitkomt. Hij zegt dat de volgende dag, de prijzen van het eten zullen zakken naar een ongekend laag niveau. De hoofdman die bij de koning is zegt: Al zou de Here de sluizen van de hemel openen, zie ik dat nog niet gebeuren. De reactie van Elisa is, jij zal het wel zien, maar er niet van eten.

 

De melaatsen.

Er waren daar vier mannen, zij waren alle vier melaats. Zij konden niet naar de stad, want daar heerste hongersnood, zij konden niet naar het kamp van de vijand, daar zouden zij hoogstwaarschijnlijk worden gedood. Terwijl zij dit zo overleggen, komen zij tot de conclusie, dat hun beste kans toch is om bij de Arameeërs te gaan kijken. Als zij daar gedood zouden worden, dan was dat de kortste pijn. Als de avond valt lopen zij naar het kamp van de vijand, daar aangekomen kunnen zij hun ogen niet geloven. In het hele kamp is niemand te zien, alle tenten zijn leeg, maar het eten en de waardevolle dingen, zoals goud en zilver liggen voor het grijpen. Zij eten hun buik rond, verstoppen al het goud en het zilver wat zij kunnen vinden en zelfs een aantal waardevolle kledingstukken verbergen zij. 

Terwijl zij hier mee bezig zijn, zegt één van hen: Dit is niet goed wat wij hier doen, want dit is een dag van grote blijdschap en wij houden ons stil. Als wij wachten tot het dag wordt, worden wij daarvoor gestraft. Laten wij naar de stad gaan en het de koning melden. Zij gaan terug naar de stad en melden het aan de poortwachters, die het bij de koning melden. Maar hoewel hij de dag ervoor de profetie uit de mond van Elisa heeft gehoord, twijfelt hij zo sterk, dat hij niet naar het kamp van de vijand durft. Hij stuurt eerst een aantal soldaten naar buiten, om te zien of er geen hinderlaag van de koning van Aram ligt. Pas als de soldaten terug keren met de mededeling, dat alle soldaten zijn gevlucht, worden de poorten geopend, de menigte stroomt naar buiten, maar in hun haast lopen zij de hoofdman die de orde moet houden omver en trappen hem dood. Zo krijgt de koning en de hele stad te horen dat de profetieën van God, altijd zeer nauwkeurig uitkomen.

 

Een levende of een dode Zoon?

Terwijl de Israëlieten het leger van Aram als vrienden heeft behandeld, komt nu koning Benhadad met een zeer groot leger, om Samaria te vernietigen. De belegering duurt zolang dat men binnen de muren letterlijk sterft van de honger. Wij hebben hier te maken met een letterlijke oorlog, hoe kunnen wij hier een geestelijke les uit leren? Het begint met die vrouw, die op de muur van de stad de koning om hulp vraagt. Wij hebben tot nog toe, iedere keer als er een profetische duiding was, in de vrouw die genoemd werd een kerk of een religieuze macht gezien. Deze vrouw heeft haar zoon gedood, daarna heeft zij hem met een andere vrouw samen, opgegeten. Als er in de profetie naar een Zoon wordt verwezen, zeker als die Zoon gedood wordt, dan kan dat slechts naar de Messias verwijzen, die beloofd was en die door Zijn eigen moeder, het volk van Israël is gedood. Die Zoon die gedood is, deelt zij met een andere vrouw, dat is de christelijke kerk. Die andere kerk doodt de Messias niet, maar houdt hem ten koste van alles in leven.

 

De politieke macht.

Een koning is in de profetie altijd de politieke macht, in dit verhaal is dat ook zo. In plaats van de vrouw die hem om hulp vraagt te doden voor de moord die zij gepleegd heeft, kiest hij haar kant. Hij zegt dat hij haar niet kan helpen, hij heeft daarin ook gelijk, in geestelijke zaken is de politiek onmachtig om wat dan ook te doen. Dat het ook een profetie is voor de eindtijd, blijkt uit zijn verwijzing naar de dorsvloer en de perskuip. De dorsvloer (de tarweoogst) verwijst naar het oordeel over de rechtvaardigen, de perskuip, (de druivenoogst) naar het oordeel over de ongelovigen. Verder is het een verwijzing naar het avondmaal (brood en wijn).  De koning is van plan om de profeet te doden. Profetisch zien wij die vervulling ook in de vervolging van de kerk van Christus, over de laatste twee duizend jaar. Zodra de religieuze macht, de hulp vraagt van de politieke macht, komt er geloofsvervolging. Elisa is op dat moment de meest zichtbare vertegenwoordiger van God in het tien stammenrijk, hij is degene die de verlossing door het bloed van het Lam van God verkondigt. Het idee is, doodt de profeet, dan kan God niets beginnen. Ver voor de koning zijn plan kan uitvoeren, openbaart God dit aan de profeet. Ook voor ons, die in de eindtijd leven zijn daar de profetieën, die duidelijk zeggen, dat er in de eindtijd, opnieuw verschrikkelijke vervolgingen zullen zijn, voor de profetische kerk van Christus. Wij zijn net als Elisa toen, gewaarschuwd. 

 

De profetie vervuld.

De profetie die Elisa uit, is kort, en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. God zegt door Zijn profeet: Morgen op ongeveer deze tijd, zal een maat fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel. Zoals altijd met profetieën van God, wordt ook deze ernstig in twijfel getrokken. Zij die het hoorden, hoefden overigens niet lang te wachten, ook de hoofdman niet, die zei: Al maakt God sluizen in de hemel, dan zie ik het nog niet gebeuren. Hij heeft het wel gezien, en het ongeloof heeft hem het leven gekost. Zo zal het ook zijn met hen die wel de profetieën over de wederkomst hebben gehoord, maar daar niet in hebben geloofd. Zij zullen de wederkomst wel meemaken, maar zij zullen bij diegenen zijn die roepen: Bergen valt op ons en heuvels bedek ons, voor het aangezicht van Hem die op de troon gezeten is. 

 

Je zal maar melaats zijn.

Er zijn vier melaatsen alle vier mannen, zij wonen niet in de stad, zij waren onrein. Iemand met een besmettelijke ziekte, zoals melaatsheid, mocht wel net buiten de poort wonen, zodat familieleden voedsel naar hen konden werpen, maar men mocht elkaar niet aanraken. In dit geval zaten zij tussen de muur en het leger van de vijand. Ook in de eindtijd zal er een kerk zijn die noch bij het ene kamp hoort noch bij het andere. Hun boodschap zal zijn: Ga uit van haar Mijn volk. Die boodschap zal voor het ene en het andere kamp gelden. Melaatsheid, is profetisch altijd een beeld van de zonde. Ook in de eindtijd zal er daarom een kerk zijn, doe hoewel zij overtuigd zijn van hun eigen zondigheid, toch door God worden gebruikt om het evangelie te verkondigen.

Deze mannen komen tot de beslissing dat het beter is om naar het vijandelijk kamp te gaan, dan om van honger te sterven waar zij zijn. Als zij daar aankomen zijn zij van het ene op het andere moment schatrijk. Als zij zich te goed gedaan hebben, en zich voorzien hebben van alles wat zij wilden hebben, komen zij tot het inzicht dat zij verkeerd handelen. Zij zeggen tot elkaar dit is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil. Is er een betere manier om het Christendom van nu te beschrijven dan dit? Wij hebben het evangelie, wij hebben de kennis van het Woord, wij horen lichtdragers te zijn, maar wij houden ons angstvallig stil. Ik wil in die vier melaatse mannen, de vier evangeliën zien, zij dragen in zich de kennis van Gods liefde, zij kunnen de hele wereld voeden met het Woord. De melaatsheid van de zonde die aan ons kleeft, kan afgewassen worden als wij het evangelie horen en aannemen. De boodschap die wij zelf gehoord hebben en hebben aangenomen, is pas effectief, als wij die ook aan anderen doorgeven. Ik zou zeggen probeer het eens!

                                                                                               Piet Westein.