08. David - Telkens weer de Filistijnen

 2 SAM. 5:13-25.

David nam, toen hij eenmaal koning in Jeruzalem was, nog een aantal vrouwen en bijvrouwen. Uit deze gezelschapsdames worden ook nog weer elf jongens geboren. Of en hoeveel meisjes er geboren worden geeft dit stuk geen informatie. Voor meisjes in die tijd gold dat als zij gingen trouwen, zij lid werden van de familie of stam van haar man. Op haar trouwdag kregen die meisjes dan ook dat deel van de erfenis waar zij recht op hadden. Daarna waren zij als vreemden voor hun eigen familie. [Gen. 31:14-17].

 

De volken die om Israël heen woonden zagen David en zijn leger steeds machtiger worden. En hoewel de koning van Tyrus en omstreken [dat is het huidige Libanon], hem welgezind was, waren er ook volken die de toename van de macht van Israël niet zo konden waarderen. Met name de Filistijnen wilden David liever doden en Israël weer onder hun macht brengen. Zij verzamelden hun legers en trokken op tegen David en zijn troepen.

 

EEN OORLOG MET GOD ALS GENERAAL.

Het leger van de Filistijnen komt in Israël en verspreidt zich in de vlakte van Refaïm [vlakte van de reuzen] om te plunderen. Dit was de gewoonte in die tijd als men oorlog voerde, het moest natuurlijk wel wat opleveren. Dit kan David niet over zijn kant laten gaan. Hij laat de bazuin blazen door heel zijn machtsgebied, zo verzamelt hij zijn leger en trekt naar de Filistijnen, met het doel hen te verjagen.

 

Het zag er niet bijster goed uit voor David en zijn mannen. De Filistijnen waren goed getrainde soldaten, terwijl David een gelegenheidsleger had, bestaande uit goedwillende burgers. De Filistijnen hadden hun afgodsbeelden bij zich, die werden vóór de troepen uitgedragen. Nu weten wij, dat de Israëlieten dat ook een keer hadden geprobeerd, toen zij de ark van het verbond uit de tabernakel hadden gehaald, om tegen diezelfde Filistijnen te gebruiken. Dat zij de Schepper daarmee op eenzelfde niveau hadden gebracht als de afgoden van de volken hadden zij kennelijk niet beseft. Ook was dit voor Israël op een grote teleurstelling uitgelopen. Zij verloren én de ark én de oorlog.

 

Hier in dit stuk zien wij dat God kennelijk niet gebonden is aan een voorwerp of een locatie. Want als David in het nauw is gebracht door de Filistijnen, komt God hem te hulp. David heeft een specifieke vraag aan de Almachtige. Hij vraagt zal ik de Filistijnen aanvallen? Het antwoord van God is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Val de vijand maar aan, Ík zal ze zeker in je hand geven. David en zijn mannen vallen aan en behalen een grote overwinning. De overwinning is zo groot dat de vijand zelfs zijn afgodsbeelden op het slagveld achterlaat. Wat ik minder goed begrijp is waarom de Israëlieten die afgoden meenemen en ze niet vernietigen.

 

De Filistijnen laten het er niet bij zitten. Zij verzamelen hun legers, die door David en zijn mannen uit elkaar geslagen waren, en zij willen revanche. Weer raadpleegt David God of hij de vijand moet aanvallen. Ditmaal is het antwoord van God: Je moet ze niet aanvallen, maar je moet om hun leger heentrekken. Als je dat gedaan hebt en je hoort het geluid van voetstappen in de toppen van de struiken, dan weet je dat Ik, de onzichtbare God, voor je uit ga, om de Filistijnen te verslaan. Ook nu lijden de Filistijnen een smadelijke nederlaag. Die grote God van Israël kun je dan wel niet zien, maar Hij blijkt machtiger dan al hun afgoden, inclusief de grote vissen god Dagon.

 

WELKE GOD RAADPLEGEN WIJ IN ONZE STRIJD?

Zo werden in die tijd oorlogen gevoerd. Dat is voor ons in onze tijd zeer moeilijk om te begrijpen. Ons wordt door diezelfde God geleerd on onze vijanden lief te hebben en te bidden voor hen die ons kwaad doen. Toch is ook daar, achter de schermen, sprake van de grote strijd tussen God en satan. God had Zijn volk geboden: Gij zult u geen gesneden beeld maken. Satan gebiedt zijn volgelingen: Ik wil dat jullie een menigte beelden van mij maken. Het is verbazingwekkend dat die stem van satan meer wordt gehoorzaamd dan die van de Schepper, in wiens hand ons leven is.

 

Als Jezus op aarde is en de grote strijd is op zijn hoogtepunt, zegt Jezus: Mij is gegeven alle macht, in de hemel en op de aarde. De reactie van satan is dan: Dat moet ik dan nog zien. Voorlopig ben ík de baas op deze wereld. Ik heb Jou gedood, en niet Jij mij. Satan zegt: Ik heb alle macht hier op deze aarde genomen en die zal ik gebruiken tegen Jou en je volgelingen. Ons aandeel in die grote strijd is gelegen in onze keuzevrijheid. Niemand kan ons dwingen te kiezen voor één van de twee kampen. Hoewel dat waar is, is het ook waar dat wij kinderen van deze aarde zijn, van nature hebben wij de nijging om naar onze gevallen natuur te luisteren.

 

Onze strijd is niet tegen de Filistijnen, noch tegen hun afgoden. Hoewel er ook binnen de Christelijke kerk nog wel mensen zijn die Dagon met zijn vissenkop willen aanbidden. Onze strijd ligt meer op het vlak van karaktervastheid, kunnen wij die keuze voor Christus, die wij gemaakt hebben, wel tot het einde toe trouw blijven.

 

Wij hebben gezien dat David tot tweemaal toe die strijd tegen de Filistijnen moest voeren. Zo is het ook met ons. Als wij overtuigd zijn door de Geest om ons te bekeren, zal satan alles in het werk stellen om ons dat onmogelijk te maken. Als wij toch volharden in het geloof, zal het lijken of satan ons voor een tijd met rust laat. Als wij echter door wat voor omstandigheden dan ook in moeilijkheden komen zal de boze opnieuw zijn scherpste pijlen op ons afvuren. Het is slechts door het dragen van de hele wapenrusting van God dat die vurige pijlen ons niet dodelijk verwonden.

Piet Westein

 

P. S.

Ik raad jullie aan om die afgodsbeelden van de tegenstander die wij veroverd hebben niet mee naar ons huis te nemen. Vernietig ze liever, laat er maar niets van over blijven. Misschien is het wel tijd voor een nieuwe beeldenstorm!