06. Zacharia - In Babel gezaaid

In Babel gezaaid

 

In het begin van het vijfde visioen van Zacharia, komt de engel die hem de visioenen toont weer naar hem toe. Maar hij doet iets anders dan wat hij tot nog toe gedaan heeft. Hij moet hem een soort wakker maken. Of de profeet werkelijk slaapt, wordt niet helemaal duidelijk, het wordt in ieder geval niet beschreven als een profetische droom. Op de vraag van de engel wat hij ziet is zijn antwoord: Ik zie een gouden kandelaar met een oliehouder aan de top. Deze zevenarmige kandelaar had zeven toevoerbuizen voor de lampen er bovenop. Er waren ook twee olijfbomen die boven de kandelaar uitstaken. Als Zacharia aan de engel vraagt wat het te betekenen heeft, vraagt de engel: weet je dat dan niet? Op het ontkennend antwoord van de profeet zegt de engel: Dit is het woord van de Heer tot Zerubabel: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Here. Wie ben jij grote berg? Voor Zerubabel wordt jij een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen met gejubel. Toen kwam het Woord van de Heer weer tot mij: De handen van Zerubabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en je zult weten dat de Here mij tot je gezonden heeft. Want wie veracht de dag der kleine dingen? Zij zullen zich verblijden als zij het paslood zien in de hand van Zerubabel – Deze zeven zijn de ogen van de Heer-, zij zien alles wat er op de aarde gebeurt. Zacharia vraagt dan: Wat zijn die twee olijfbomen links en rechts van de kandelaar, en die twee olijftakken die door gouden buizen goud laten vloeien? De engel zegt: weet je dat niet? De profeet zegt: Nee mijn heer. De engel zegt dan: Dit zijn de twee gezalfden die voor de Heer van de ganse aarde staan.

 

Je moet het maar net weten

Het visioen gaat dit keer niet over de hogepriester Jozua, maar over de landvoogd Zerubabel. Wat zoveel betekent als: in Babel gezaaid (verwekt). Het lijkt daarom dat hij in Babel is geboren. Niet zo vreemd, als je bedenkt dat het volk zeventig jaar in ballingschap is geweest. De meeste mensen die naar Israël gingen, waren in Babel geboren en opgegroeid.

De engel die met Zacharia spreekt vraagt hem keer op keer of hij wel begrijpt wat hij ziet. Het antwoord is even zo vaak, nee. Ik vind dat niet zo verwonderlijk. Als ik die olijfbomen en de zevenarmige kandelaar had gezien, dan had ik dat net zo min begrepen. Het is pas als de engel zegt: niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest, dan begint het te dagen. 

 

De Zevenarmige kandelaar.

In dit hele visioen is het de zevenarmige kandelaar, die wij in het heiligdom van de tempel zien, die centraal staat in dit visioen. Het bijzondere hier is dat er een speciale oliehouder aan de top van de kandelaar is, die op zijn beurt weer gevuld wordt door twee olijfbomen, die er links en rechts van staan. Daar de zevenarmige kandelaar staat voor het licht van de Heilige Geest, is het niet verwonderlijk dat God hem hier ook gebruikt als een beeld daarvan. Nu wordt de olijfolie, zeker in de profetie altijd als een beeld van het werk van de Geest gebruikt. (Zie de wijze en de dwaze maagden Matt. 25). Het volk was juist teruggekeerd uit Babel, zij hadden van zichzelf weinig kracht om zich tegen hun vijanden te verzetten, waarvan zij er veel hadden. Daarom is de belofte in deze profetie zo geruststellend, het werk zou niet door kracht noch door geweld volbracht worden, (eigen werken) maar door het werk van de Geest van God.

 

Er wordt ook gesproken over een grote berg, die voor de landvoogd Zerubabel staat. In dit visioen staat die berg voor de berg van (Babylonische?) moeilijkheden, die het onmogelijk lijkt te maken, om de tempel van God af te bouwen. De belofte van God die deze engel brengt is, dat deze hele berg van moeilijkheden tot een vlakte zal worden gemaakt door het werk van de Geest.

 

De olijfbomen.

Dan komt de engel met de vraag weet je wel wat die olijfbomen (olijftakken) betekenen? Ook hier weet Zacharia geen antwoord op te geven. De engel helpt ook hier de profeet uit de droom. Het zijn de twee gezalfden, zegt hij, die voor het aangezicht van God staan. In de tijd waarvoor deze profetie vooral was bedoeld, zijn er twee door God aangewezen leiders van Zijn volk. De één was de hogepriester Jozua, de ander de landvoogd Zerubabel. Beiden waren zij gezalfd met de heilige zalfolie, en apart gezet voor hun respectieve taken. De één leidde de religieuze macht, (Jozua) de ander de politieke macht (Zerubabel). In het boek de Openbaring zien wij deze olijfbomen ook weer verschijnen. Zie Op. 11: 3-4. Daar wordt verwezen naar Mozes als de politiek leider en wetgever, en Elia staat daar als beeld van de profeten door wie God Zijn volk waarschuwt.

 

Toen en nu

De visioenen die Zacharia ontvangt, zijn hard nodig. Zij zijn nu ongeveer drie jaar terug in met name Jeruzalem. Het land heeft in die drie jaar slechts misoogsten voortgebracht. Wel hebben zij de fundering van de tempel gelegd, ook hebben zij een brandofferaltaar gebouwd. Zij hebben echter de bouw van de tempel niet voortgezet. Zij vertelden elkaar dat het nog niet de tijd was om de tempel te herbouwen. Terwijl de profetieën van Daniël, heel duidelijk zeiden dat zij dat wel moesten doen.

Wij mogen, of liever gezegd moeten, onszelf afvragen, of die tijd zo anders was dan de onze? Ook nu zien wij dat de kerken leeglopen. De mensen hebben moeite om hun tienden af te dragen aan de gemeente, waardoor er te weinig predikanten kunnen worden aangenomen. Wie willen er in onze tijd opstaan, om net als in de tijd van Jozua en Zerubabel, zich in te zetten om het volk van God te leiden en op te bouwen. Zerubabel zou volgens deze profetie de gevelsteen met gejuich naar voren dragen onder het roepen: heil, heil zij hem. Die gevelsteen moet toch wel belangrijk zijn, als hij hier zo specifiek wordt genoemd. Op een gevelsteen staat veelal de naam van óf de bouwer óf de persoon die de opdracht tot de bouw heeft gegeven. In het geval van de tempel, is dat God Zelf. Hij is degene voor wie die tempel bestemd was. Wij weten dat deze profetie ook is uitgekomen. Letterlijk in de tijd van Jozua en Zerubabel, maar deze profetie zag ook, net als de profetieën van de profeet Daniël op een verre toekomst. De grote tijdsprofetie van Daniël eindigt in 1844, maar daar zien wij, hier op aarde geen tempel worden herbouwd. Zeker geen letterlijk gebouw. Wij weten dat Jezus bij zijn hemelvaart in een hemels heiligdom is ingegaan. Hij is daar heengegaan om de zonden van ons mensen, te belijden voor de Vader. Dit vind echter plaats, buiten onze waarneming. Er is volgens de bijbel overigens nog een tempel, en die is wel op de aarde, dat is zowel volgens Jezus zelf alsook volgens de apostelen, de tempel van ons lichaam.

 

Ik denk dat die uitdrukking in de profetie dat de tempel na 1844 gereinigd zou worden, een dubbele betekenis heeft.  De eerste slaat op het hemels heiligdom. De tweede moet dan slaan op de tempel van ons lichaam, waar de Geest van God in woont.  Na het einde van die lange tijdsprofetie van Daniël, die 2300 jaren zou beslaan, zou dan ook voor ons als gelovigen een reiniging moeten plaatsvinden. Om dat te begrijpen, moeten wij niet zozeer naar ons letterlijke lichaam kijken, maar meer naar wat er in de boodschap van het evangelie veranderde.

 

In de tijd na 1844, is onze boodschap dat er een gezonde Geest in een gezond lichaam moet wonen, belangrijk geworden. Gelijk met de boodschap dat Christus het hemels heiligdom zou reinigen, kwam ook de boodschap dat wij ons lichaam als tempel van de Geest rein moesten houden. Hoe doen wij dat in de praktijk? Het letterlijk deel is het makkelijkste om te begrijpen. Houd je aan de reinheidswetten die God in de bijbel heeft gegeven. De tweede was wat moeilijker, om te ontdekken en toe te passen. Na 1844 is de wet van God, die Hij op Horeb aan ons gaf, weer als bindend verkondigd.

 

Ook in de tijd van Zacharia was het centrale thema, herstel en reinig de tempel, en neem de wet van God weer serieus. Toen het volk van Israël dat begreep, en deed, heeft God dat grote werk voor hen mogelijk gemaakt.

 

Ook voor ons lijkt het werk om de hele wereld bekend te maken met de boodschap van het evangelie door zo’n relatief kleine kerk onmogelijk, maar als wij ons onderwerpen aan Gods voorschriften en geloven in Zijn almacht, dan zal Hij dat grote werk zeker mogelijk maken. Ik zou zeggen, iedereen die gehoor heeft gegeven, om net als in de tijd van Zacharia uit Babylon te gaan en deel te worden van Gods laatste gemeente, heeft het voorrecht om deze boodschap nog eenmaal aan de wereld te laten horen. Maar het moet wel een luide roep zijn.   

 

Piet Westein