32. David - Treuren doe je maar in je eigen tijd, David! (2 Samuël 19:1-8)

Treuren doe je maar in je eigen tijd, David!
2 Samuël 19:1-8

 

Terwijl de koning treurt en luidkeels weent om het verlies van zijn zoon Absalom, komt het leger van David, dat hem zo trouw is gevolgd in zijn ballingschap, de stad binnen. Zij hebben de hele dag hevig slag geleverd. Hun doden hebben zij begraven. De mannen die gewond zijn geraakt in deze veldslag hebben verzorging nodig. Zij mogen terecht verwachten dat zij met gejuich en trompetgeschal worden onthaald. Maar in plaats daarvan krijgen zij te horen dat zij maar beter stil kunnen zijn, omdat de koning treurt om zijn zoon Absalom.

Zo trekken de troepen van David sluipenderwijs de stad binnen. Er heerst grote verwarring onder hen. Is de koning dan helemaal niet blij met deze grote overwinning? Beseft David dan niet dat als zijn zoon Absalom deze slag had gewonnen, het hele koninklijke huis zou zijn uitgeroeid? Had David dan liever gezien dat al zijn trouwe dienaren waren gedood, zolang die onverlaat van een Absalom maar was blijven leven?

Het gemor begint onder de troepen die dodelijk vermoeid bij elkaar zitten. Is het dan toch waar? Is deze oude koning David niet meer in staat om zijn volk te leiden? Moeten zij dan maar omkijken naar iemand als Joab, de generaal, die hen al in zo menige veldslag naar de overwinning heeft geleid?

Joab is niet doof. Hij luistert naar het gemor, en naar de in zijn ogen gerechtvaardigde klachten van het krijgsvolk. Hij weet: als hij nu niet ingrijpt, zal deze overwinning niets te betekenen hebben. Al het volk dat David zo trouw heeft gediend, zal voordat het ochtend is hem hebben verlaten.

 

Hier zien wij Joab, een dienaar van koning David, die – als hij gewild had – de koninklijke macht had kunnen grijpen. Het was toch eigenlijk Joab die het volk had geleid in de strijd? Hem kwam toch eigenlijk de eer en de roem toe voor deze grote overwinning? Gelukkig voor David valt hij niet voor deze verleiding. In plaats daarvan gaat hij naar de opperkamer van de poort, waar de koning al dat misbaar maakt voor zijn gevallen zoon.

Hier vindt dan een strijd plaats die belangrijker is voor het voortbestaan van het Davidisch koninkrijk dan welke Joab en zijn leger die dag ook geleverd hebben. Nee, Joab heeft hier geen zwaard en speer nodig. In deze strijd gaat het erom met wijsheid de juiste argumenten te vinden om het hart van de koning terug te voeren naar zijn volgelingen. Het is toch beter, David, om voor de levenden te zorgen dan om voor de doden te treuren?

 

Uiteindelijk winnen de argumenten van Joab het van de tegenstand van David. David beseft eindelijk dat hij niet alleen de vader van Absalom is. Daar is ook een heel volk. Zij die hem trouw hebben gediend. Zij hebben voor hem en zijn koningshuis hun leven willen geven. Zij hebben naar hem opgezien als kinderen naar een vader. Nu moet hij, David, dat vaderschap naar deze volgelingen ook waarmaken.

David staakt zijn geween. Hij, die zielsbedroefd is, droogt zijn tranen. Hij gaat, misschien met angst en beven, samen met zijn krijgsoverste Joab de trap van de toren af. Hij laat zijn troon in de poort van de stad plaatsen. Als Joab de soldaten vertelt dat de koning in de poort zit, komen zij in hun gelederen langs.

Dit had zo anders af kunnen lopen, David. Als koning heb je nu eenmaal met meer te maken dan alleen maar met je eigen gemoedstoestand.

 

Zijn zorg onze zorg, of onze zorg Zijn zorg?

In dit gedeelte van de geschiedenis van David zien wij een koning die meer bezig is met zijn eigen leed dan met het wel en wee van zijn onderdanen. Wat een verschil zien wij hier met onze hemelse Koning. Toen God Zijn Zoon gaf voor de verlossing van de gevallen mens, en Zijn hart verscheurd werd door verdriet en pijn om Zijn Zoon die stierf aan het kruis, hield Zijn zorg voor ons als mensenras niet op.

Zelfs toen de Schepper van hemel en aarde in stervensnood was en Hij beschimpt werd door Zijn vijanden, nam Hij de tijd om zich te bekommeren om Zijn aardse moeder en gaf opdracht aan Zijn discipel Johannes om zorg voor haar te dragen. Ondanks de extreme pijn die Hij aan dat kruis leed, zag Hij de mogelijkheid om een ziel te redden voor Zijn Koninkrijk. Toen één van Zijn mede-gekruisigden Hem erkende als Verlosser, vergat Jezus Zijn pijn. Zijn hart werd vervuld met dankbaarheid voor deze eersteling uit de zondaars die zich bekeerde.

Toen Gods hart verscheurd werd door de pijn die Zijn Zoon leed en de engelen hun gezang staakten, trok God vol medelijden een donker gordijn over deze wereld. Drie uur lang hoefde geen mens en geen engel dit vreselijke schouwspel gade te slaan. Maar ook in die uren droeg God zorg voor het universum dat Hij geschapen had. Terwijl Zijn Zoon in totale afzondering de zonden van deze wereld droeg aan het kruis op Golgotha, weerhield God Zijn almachtige hand om Hem te verlossen. Hij kon alleen ons verlossen, door Hém niet te verlossen.

Wat een verschil met koning David. Wat een verschil met ons als zondaars. Zoals David zijn eigen pijn centraal stelde, zo doen wij als mensen dat gewoonlijk ook. Het is daarom maar goed dat er een almachtige God is die onze pijn en zorg kan dragen. Zoals wij niet in staat zijn de straf op de zonden te dragen, zo kunnen wij ook God niet helpen in Zijn verlossend werk voor deze zondige wereld.

 

Wat een eer!

Wat een geweldige eer heeft God ons gegeven: dat wij Hem gelukkig kunnen maken door Hem onze dank en lof te geven. Is het niet geweldig dat God ervoor gekozen heeft om te tronen op de lofzangen van Zijn volk? Nee, wij kunnen God niet helpen. Maar als wij een zondaar bij God kunnen brengen en hij bekeert zich, dan is er vreugde in de hemel en slaan de engelen een hogere toon aan om God te prijzen.

Dus ja, Gods geluk is ook onze zorg. Door onze dagelijkse bekering groeit onze band met onze Verlosser. Ieder getuigenis dat wij geven aan onze medemens over de grootheid van Gods liefde voor de gevallen mensheid, laat het licht van het evangelie helderder branden. De vorst van de nacht en de duisternis zal sidderen van angst bij het horen van onze lofliederen aan God. Satan haat de lofliederen van Gods kinderen. Deze liederen zijn een constante herinnering aan het feit dat zijn rijk ten einde loopt.


Piet Westein
 

P.S.
Hoe nu verder, David? Je hebt deze slag nu wel gewonnen, maar je bent nog steeds ver van je hoofdstad Jeruzalem. Ik vraag mij af of die twaalf stammen zo’n oude koning nog terug willen. Maar misschien kan God je een handje helpen?