36. David - De zonden der vaderen (2 Samuel 21:1-14)

36. David - De zonden der vaderen

2 Samuel  21:1-14

 

Wij moeten even vijfhonderd jaar terug in de tijd om ook maar enigszins te begrijpen wat er in dit hoofdstuk gebeurt. Toen het volk Israël, onder leiding van Jozua, het land Kanaän binnentrok, had men destijds, tegen de uitdrukkelijke wil van GOD, een verbond gesloten met de Gibeonieten. Nu had koning Saul, toen hij nog leefde, geprobeerd om tegen dat verbond in de Gibeonieten uit te roeien.

 

Er ontstond in de tijd van David een onnatuurlijk lange hongersnood: drie jaar op rij misoogst. Toen vroeg David aan GOD waar het probleem lag. Het antwoord van GOD was dat er bloedschuld op het land rustte. Nadat GOD duidelijk had gemaakt waar het probleem lag, liet de koning de leiders van de Gibeonieten roepen.

 

"Wat kan ik doen om het weer goed te maken met jullie?" vroeg hij hen. "Hoe kan ik die vloek waaronder wij nu gebukt gaan, veranderen in een zegen?" Hun antwoord was: "Zilver en goud hoeven wij niet. Maar koning Saul, die ons dit leed heeft aangedaan, zijn nageslacht moet deze bloedschuld wegnemen." "Hoe dan?" vraagt koning David. "Geef ons zeven mannen uit de nakomelingen van Saul. Wij zullen ze ophangen in het gebied van Gibea, het familie-erfdeel van Saul."

 

Zo worden zeven mannelijke nakomelingen van Saul uitgekozen en aan de Gibeonieten overhandigd. De nakomelingen van Jonatan, de vriend van David, laat hij ongemoeid. Het zijn vooral de kinderen van de bijvrouw van Saul, Rispa, en van Sauls dochter Merab die het slachtoffer zijn. Zo komt David er zelf met de minste pijn van af.

 

Rispa volgt haar zonen naar de plaats van terechtstelling. Dag aan dag zit zij bij deze zeven opgehangen mannen. Al die tijd staat zij de vogels niet toe zich te goed te doen aan deze doden. Zij blijft daar zitten vanaf het begin van de gersteoogst (Pasen) tot aan het begin van de vroege regen (Grote Verzoendag?).

 

Toen David vernam wat Rispa, de bijvrouw van Saul, voor haar zonen had gedaan, ging hij daar zelf heen. David laat het gebeente van Saul en zijn zonen, dat door de Gibeonieten uit Beth-San in het land van de Filistijnen was gehaald, verzamelen, samen met de beenderen van de gehangen nakomelingen van koning Saul. Koning David laat ze gezamenlijk begraven in het graf van Kis, de vader van Saul, in het gebied van de stam Benjamin, in de stad Sela.

 

Voor ons, die bijna drieduizend jaar later leven en de leer van CHRISTUS kennen, is dit een vrijwel ongelofelijke geschiedenis. Als wij dit alleen maar letterlijk lezen en geen profetisch vergezicht zien, dan behoort het tot de gruwelverhalen die we liever niet te vaak lezen of snel vergeten. Maar deze geschiedenis staat ook in de heilige schrift, dus wij zullen toch echt ons best moeten doen om ook hieruit te leren over GODS bemoeienis met ons als gevallen mensen.

 

Als Jozua had geweten wat de uiteindelijke gevolgen waren van het verbond met de Gibeonieten, had hij waarschijnlijk eerst diep nagedacht voordat hij daaraan begon. Hij had in elk geval eerst GODS raad kunnen vragen voordat hij met hen een verbond sloot.

 

Wat heeft dat derde en vierde geslacht ermee te maken?

Volgens onze wetgeving is het niet gebruikelijk dat bij moord de kinderen en kleinkinderen van de dader worden gedood. Ook de profeet Ezechiël zegt duidelijk: "De mens die zondigt, die zal sterven." Wij hebben te weinig informatie over wat Saul precies met de Gibeonieten heeft gedaan. Mogelijk waren zijn kinderen en kleinkinderen hierbij betrokken, wat enige rechtvaardiging zou kunnen bieden voor dit vonnis.

 

Het in Christus-motief

Toen de nakomelingen van Saul nog in hun vader waren (dus vóór hun geboorte), werd alles wat Saul deed, goed of kwaad, hun toegerekend. In het Nieuwe Testament wordt dit met name door Paulus uitgewerkt.

 

Wij mensen zijn zondaar omdat wij uit zondige mensen worden geboren. Daar kunnen noch wij, noch onze ouders iets aan doen; het is een natuurwet: een zondaar verwekt zondaars, net zoals een koe koeien baart.

 

Volgens de wet moet de zondaar sterven; dat is ons allen beschoren. Maar wees niet bang: er is een uitweg. Wij moeten opnieuw geboren worden, maar dan uit Iemand die zondeloos is. Toch moeten wij, voordat die wedergeboorte plaatsvindt, eerst in CHRISTUS de eeuwige dood sterven. Op het moment dat wij ons aan HEM overgeven en onze zonden op het Lam van GOD leggen, sterven wij de eeuwige dood in HEM. Tegelijkertijd worden wij in HEM wedergeboren. Deze nieuwe mens is vrij van de vloek van de wet, omdat wij die vloek in CHRISTUS hebben ondergaan. Wij zijn nu in CHRISTUS een nieuwe schepping, en zolang wij in HEM blijven, zijn wij in de ogen van onze hemelse VADER zondeloos.

 

Willen wij echter geen verlossing in CHRISTUS, dan blijven wij onder de vloek van de wet van GOD. Hoe netjes we ook leven, satan blijft onze vader. Wij zijn óf zonen en dochters van GOD, óf we blijven kinderen van degene die nu over deze wereld heerst. Een derde mogelijkheid is er niet. Waarschijnlijk hebben de kinderen en kleinkinderen van Saul zich niet losgemaakt van de daden van hun vader en grootvader. Daarmee kozen zij voor de heerser van deze eeuw.

 

Toepassing

Wat betekent dit voor ons, die leven in de verwachting van de spoedige wederkomst van JEZUS op de wolken van de hemel? Als er ooit een tijd is geweest om te kiezen voor de Man van Smarten, is het nu. Voordat JEZUS zijn werk in het hemelse heiligdom beëindigt en wederkomt als Koning der koningen om de Zijnen thuis te halen. Dit is een unieke gebeurtenis: kiezen we voor HEM, dan leven we eeuwig; blijven we achter, dan wacht ons de eeuwige dood. De keuze is aan ieder van ons: nu met CHRISTUS gekruisigd worden, of straks met de prins van de nacht de duisternis ingaan.

 

Piet Westein

 

P.S. 

Is hiermee alles gezegd over deze opmerkelijke en gruwelijke geschiedenis? Natuurlijk niet. Voor een compleet inzicht moeten wij wachten tot wij duizend jaar lang onderwijs krijgen van HEM in Wie alle wijsheid van GOD is. Gelukkig hoeven wij niet lang meer te wachten. Ik zou nu kiezen.