Ben je al tachtig, Barzillai?
Een drukte van belang
Kijk eens wat een drukte rondom David! Iedereen probeert zo dicht mogelijk bij hem in de buurt te komen. Al zijn vijanden zijn plotseling veranderd in vrienden. We hebben al gezien dat Simeï, de man die hem eerder vervloekte, nu ineens weer goede maatjes wil zijn met de koning.
En nu verschijnt ook Mefiboset op het toneel. Met zijn kreupele voeten maakt hij zijn opwachting bij David. Op de vraag van de koning waarom hij niet met hem was meegegaan tijdens zijn vlucht, antwoordt Mefiboset: Ik ben verraden door mijn dienstknecht. Ik wilde mijn ezel zadelen en met u meegaan, maar Siba heeft mij bij de koning belasterd.
David belooft Mefiboset dat hij de helft van zijn bezit, die eerder aan Siba was gegeven, terugkrijgt. Maar Mefiboset zegt: Laat hem maar alles houden. Ik ben al blij dat u, mijn koning, weer veilig bent teruggekeerd naar Jeruzalem.
Een onbekende met een vrijgevig hart
Te midden van deze menigte komt nu een van de minder bekende figuren uit de Bijbel naar voren: een oude man met de naam Barzillai, een inwoner van Rogelim. Deze man is zeer welgesteld. Tijdens de hele periode van Davids ballingschap heeft hij de koning en zijn mannen van voedsel voorzien.
Nu David op het punt staat zijn koningschap te hervatten, komt Barzillai om afscheid te nemen. David is in de loop der tijd zeer aan hem gehecht geraakt. Niet alleen vanwege zijn vrijgevigheid, maar ook om wie hij is. Er is een diepe vriendschap ontstaan.
Wanneer David hoort dat Barzillai is gekomen, raakt hij ontroerd. Hij zegt: Barzillai, je gaat toch zeker wel met mij mee naar Jeruzalem? Ik wil je daar bedanken en je belonen voor alles wat je voor mij hebt gedaan.
Maar Barzillai antwoordt:
Och koning, ik ben al tachtig jaar oud. Mijn ogen zijn te zwak om van mooie dingen te genieten. In mijn mond smaken alle gerechten hetzelfde, ik hoor nauwelijks nog de klank van zangers en zangeressen. Waarom zou ik u nog tot last zijn? Hier is mijn knecht (of zoon?), Kimham. Laat hem met u meegaan, en betoon aan hem uw goedheid.
Barzillai steekt met de koning de Jordaan over om hem uitgeleide te doen. Dan zegt hij: Ik wil nu terugkeren naar mijn stad, waar de graven van mijn vaderen zijn. Daar wil ik begraven worden.
Opnieuw ruzie tussen de stammen
Maar de rust is van korte duur. Er ontstaat opnieuw onenigheid tussen de twaalf stammen. De tien stammen beklagen zich over het feit dat Juda de koning heimelijk heeft weggevoerd zonder hen te raadplegen. De stam Juda verdedigt zich: David is familie van ons. Wij hebben dus het recht om hem als eersten terug naar Jeruzalem te brengen.
Zo wordt David teruggevoerd, omringd door een menigte feestende én ruziënde mannen. Het lijkt wel of hij door een kolkende rivier wordt meegesleept. Je zou je haast afvragen wie er eigenlijk nog de werkelijke macht heeft: David, of het volk dat hem opnieuw als koning op de troon wil zien?
De macht van het gewone volk
David heeft de macht van zijn onderdanen leren kennen. Hij dacht dat hij zijn koninkrijk goed georganiseerd had, met rechters, betrouwbare legerleiders en ambtenaren. En toch ging het keer op keer mis. Soms leek het volk hem met hart en ziel te dienen, maar een andere keer moest hij hals over kop vluchten.
Jezus, het antitype van David
We zien hier een parallel met Jezus, de Zoon van God, die, net als David, geliefd en gehaat werd. Iedere keer als Hij wonderen deed, was het volk uitzinnig van vreugde. Toen Hij vijfduizend mensen voedde met slechts vijf broden en twee vissen, probeerde men Hem zelfs koning te maken.
Maar diezelfde menigte die Hem op Palmzondag binnenhaalde met gejuich en palmtakken, riep enkele dagen later: Kruisigt Hem!
Maar ons overkomt dat toch niet, als gelovigen?
De profeet zegt: Onze liefde is als een morgendauw, die is er even, maar zodra de zon opkomt, is zij verdwenen.
Toen ik meer dan zestig jaar geleden werd gedoopt, zei een broeder bij het feliciteren: Ik hoop dat je het volhoudt. Ik was wat beledigd. Wat een vreemde opmerking, dacht ik. Natuurlijk houd ik het vol!
En ja, ik héb het volgehouden. Maar mijn geloofsleven kende diepe dalen én hoge pieken. Sterker nog: de dalen waren vaak breder en dieper dan de pieken hoog.
Ik spreek hier over mijzelf. En toch denk ik dat het niet zozeer mijn vasthouden aan God was dat mij in de gemeente hield, maar het vasthouden van Hem, die mij niet toestond om in zo’n dal te blijven hangen.
De gemeente van Christus in de eindtijd
Laten we nu eens kijken naar de gemeente van Christus in de eindtijd. De apostel Johannes beschrijft in Openbaring zeven gemeenten. Deze vertegenwoordigen de zeven tijdperken vanaf de opstanding van Jezus tot Zijn wederkomst.
Ieder tijdperk begint met een opwekking, een vurige toewijding aan het evangelie. Maar telkens weer ebt dat vuur weg. Satan weet steeds opnieuw de godslamp te doven. En telkens weer moet God ingrijpen.
Piet Westein
P.S.
Ik vraag mij af hoeveel van ons bij de wederkomst zullen uitroepen:
Deze is onze God, Hij zal ons zaligmaken!
Misschien moeten wij die woorden nú al oefenen. Anders staan we straks misschien met een mond vol tanden, of roepen we:
Bergen, valt op ons... verberg ons voor Hem die op de troon gezeten is!