24. David - Hoogmoed komt voor de val (2 Samuël 15:1-12)

24. David - Hoogmoed komt vóór de val

2 Samuël 15:1-12


Tussen koning David en zijn zoon Absalom lijkt de vrede volledig hersteld. Iedereen is blij, zelfs het volk is blij dat Absalom weer in Jeruzalem woont. Absalom ziet eruit zoals een prins eruit hoort te zien. Er is geen deel aan hem dat afwijkt van het ideaalbeeld dat men van een koning heeft.

Het is op zich niet verkeerd om mooi of rijk te zijn, of aan niets gebrek te hebben. Maar het gevaar schuilt erin dat je gaat denken dat uiterlijke schoonheid een afspiegeling is van innerlijke volmaaktheid. Als mensen om je heen je voortdurend vertellen hoe geweldig je bent, kun je gaan geloven dat je geroepen bent om te heersen, in plaats van te dienen.

Zo verging het ook prins Absalom. Hij had het allemaal: schoonheid, slimheid en aanzien door zijn hoge geboorte. Toch was hij niet de oudste en dus niet de erfgenaam van de troon. In plaats van zijn vader en het volk met zijn gaven te dienen, wilde hij heersen. Zijn ambitie was niet om David op te volgen, hij wilde hem overtreffen. Iedereen moest zich voor hém buigen.

Iedereen, behalve zijn vader David, zag het aankomen. Het begon al bij een klein detail: zijn haar. Eén keer per jaar liet hij zijn weelderige haar afknippen, een gebeurtenis waar veel mensen bij waren. Het werd gewogen: 200 sikkels, ongeveer twee kilo. Absalom genoot van de aandacht. Ja, hoogmoed was hem niet vreemd.

 

Hoe word je koning als er al iemand op de troon zit?

Absalom dacht: “Als ik koning wil worden, moet ik me ook als koning gedragen.” Daarom kocht hij strijdwagens en paarden, en huurde hij sterke mannen die voor zijn wagen uitliepen. Zo zette hij zich in de kijker. De roem van zijn vader David begon te verbleken naast deze indrukwekkende prins.

Elke dag zat Absalom bij de stadspoort, waar mensen naartoe gingen om hun rechtszaken aan koning David voor te leggen. Absalom sprak hen eerst aan, omhelsde hen en wanneer hij hun verhaal hoorde zei hij:

“Je hebt volkomen gelijk, maar ik ben bang dat er niemand bij de koning is die je recht zal verschaffen. Och, was ík maar rechter in dit land!”

Zo stal hij het hart van het volk. Langzaam maar zeker werd zijn populariteit groter dan die van zijn vader.

 

Je moet je natuurlijk wel heilig voordoen

Na vier jaar plannen voelde Absalom zich sterk genoeg. Hij ging naar zijn vader en zei dat hij een gelofte aan God moest inlossen door in Hebron een offer te brengen. David, nietsvermoedend, gaf zijn zegen. Ondertussen had Absalom spionnen gestuurd naar alle stammen van Israël, met het bevel:

“Wanneer je het geluid van de bazuin hoort, roep dan: ‘Leve koning Absalom!’”

Om David nog verder te verzwakken, haalde hij ook Achitofel, Davids raadgever en vertrouweling, over om zich bij hem aan te sluiten. Zo werd Absalom koning in Hebron, dezelfde stad waar David ooit voor het eerst tot koning werd gezalfd en zeven jaar had geregeerd. Langzaam liep het volk over naar Absalom. En David? De oude krijgsheld van weleer? Die deed niets.

 

God op de lippen, maar satan in het hart

Absalom, zoon van de door God gezalfde koning, werd door zijn opstand een beeld van satan. Ook satan was eens de voornaamste onder de engelen, vol schoonheid en wijsheid. Maar hij wilde niet dienen, hij wilde heersen. Hij kwam in opstand tegen zijn Schepper en verleidde een derde van de engelen om hem te volgen.

Of Absalom dat voorbeeld bewust volgde, weten we niet. Maar de oude slang had zeker toegang tot zijn hart. Hij fluisterde hem deze opstand in, en Absalom voerde het plan uit.

Voor het volk deed Absalom zich voor als een dienaar van God, maar zijn daden toonden dat God geen plaats had in zijn plannen. Of het werkelijk een derde van het volk was dat hem volgde, weten we niet. Maar het waren er genoeg om hem tot koning te maken.

Ook in de tijd van Jezus zien we dit patroon. Jezus, de rechtmatige Koning der koningen, kwam naar de aarde om Zijn troon op te eisen. Maar die troon was al bezet, door Herodes, een Edomiet en erfvijand van Israël. Herodes regeerde namens Rome, maar zijn hart werd net als dat van Absalom geleid door de oude slang. Hij wilde heersen, niet dienen. Dienen vond hij voor dwazen.

 

En nu?

Wat moeten wij met het verhaal van deze opstandige prins? Hij was in zijn tijd een plaatsvervangende koning, zolang David nog leefde en regeerde in Jeruzalem. Laten we ons afvragen: is er vandaag ook zo iemand?

Iemand die op een troon zit, zegt dat hij de plaatsvervanger is van een grotere Koning, die Gods wetten verandert, terwijl hij beweert namens Hem te regeren. Onder zijn gezag vinden vervolgingen plaats. Zijn vader was geen koning en zat niet op een troon, maar hij beweert dat zijn gezag al tweeduizend jaar in rechte lijn afkomstig is van de Zoon van God.

Hij zou zomaar een antitype kunnen zijn van Absalom.

 

Piet Westein

 

P.S.

Het ziet er zorgelijk uit voor David en de zijnen. Dit lijkt uit te lopen op een burgeroorlog. En dat mooie, lange haar van Absalom? Als ik hem was, zou ik dat maar laten afknippen voor hij de strijd aangaat…