17. Twee gezalfde koningen - Een goede schoonzoon (1 SAM. 26.)

1 SAM. 26.        

Er zijn opnieuw vijanden die de verblijfplaats van David aan Koning Saul meedelen. Ook nu luistert Saul naar deze verraders. Hij brengt zijn uitgelezen mannen weer bij elkaar en marcheert naar de woestijn waar David met zijn mannen verblijven. David en zijn leger hadden zich op en rondom een heuvel gelegerd met de naam Chakila [donkere berg]. Vanaf de top van deze berg kon David het leger van Saul al van verre aan zien komen. Saul en zijn troepen legeren zich voor de nacht in de woestijnvlakte en gaan ter ruste.

 

Om drieduizend soldaten in een woestijn van al het nodige te voorzien heb je een grote kolonne wagens nodig. Die wagens hadden een dubbele functie zij droegen alle voedsel drinken en wapentuig, maar in de nacht werden zij in een cirkel opgesteld, als een wagenburcht. [Vers 5] Wij zien dat ook nog in cowboyfilms. Ook de boeren van Zuid-Afrika deden dat met hun wagens, een soort verrijdbaar kasteel. Als de koning ging slapen lag zijn lijfwacht om hem heen en moest de generaal er voor zorgen dat niemand de koning kwaad kon doen in de nacht.

 

Toen de nacht gevallen was en Saul omringd door zijn leger lag te slapen vroeg David aan zijn mannen: Wie wil er met mij mee naar de wagenburgt? Toen zei Abisai, de zoon van Seruja, ik daal met u af. Samen slopen zij de wagenburgt in. Toen zij midden in het leger waren doorgedrongen, zagen zij daar Saul liggen, met Abner, zijn generaal, die hem moest bewaken, slapend naast hem. Saul had zijn speer met de punt in de grond bij zijn hoofdeinde neergezet. Ook zijn veldfles stond daar.

 

Er was niets dat David weerhield om met zijn vijand af te rekenen, hij had geeneens zijn eigen wapen nodig. Slechts het feit dat Saul een van God geroepen en gezalfde koning was weerhield hem om de raad van Abisai om hem te doden op te volgen. Wat David wel deed, was, dat hij de veldfles en de speer van de koning meenam. Toen de volgende morgen de zon opkwam en het licht werd, kwam het legerkamp van Saul weer tot leven. David ging op veilige afstand op de heuvel staan en riep de naam van Abner, de generaal van Saul.

 

EEN KORTSTONDIGE VERZOENING.

Geschrokken kijkt Abner naar de man op de berg en vraagt wie het aandurft naar het kamp van de koning te roepen. Dan beschuldigt David, Abner ervan dat hij tekort is geschoten in zijn taak om de koning te beschermen. Hij roept: Abner waar is de speer en de waterkruik van de koning? Kijk eens wat ik hier in mijn hand heb? Ik had de koning kunnen doden terwijl jij rustig lag te slapen, ben jij nou een man?

 

Iedereen die zo in zijn taak in een leger te kort schiet in oorlogstijd krijgt de doodstraf. Dit is ook precies wat Davit tegen Abner zegt: Jij hebt de dood verdiend Abner! Saul is ook wakker geworden. Dit is een bekende stem voor hem. Hij roept: Ben jij dat, mijn zoon David? David beaamt dat hij het is en zegt: Ja ik ben het; maar waarom maakt u nog steeds jacht op mij? Wat voor zonden heb ik voor u begaan dat u op mij jaagt als een enkele vlo? 

Saul schieten de tranen in de ogen, hij roept: Ik heb gezondigd tegen jou, ik ben trouweloos geweest. David heft de speer en de waterkruik omhoog en zegt tegen Saul: Hieraan kunt u en het hele volk zien dat ik geen kwaad in de zin heb tegen u. Ik had u vannacht zeker kunnen doden, maar ik heb dat niet gedaan. Na dit gesprek zegent Saul David. Ondanks het uiterlijke herstel van de vriendschapsband tussen David en zijn schoonvader, gaat ieder zijn eigen weg. Saul gaat naar zijn paleis en David het ongewisse leven in de woestijn tegemoet. Hij moet maar zien wat God voor hem in petto heeft.

 

EEN KIND VAN GOD IN DE WOESTIJN?

Als wij de hele geschiedenis van David lezen dan lijkt het wel of hij de meeste tijd door brengt in de woestijn. Nu is dat niet zo vreemd, als men bedenkt dat dit door de hele heilsgeschiedenis het lot is van het volk van God. Veel van de profeten zoals b.v. Elia vinden wij ook op deze woeste plaatsen.

 

God gebruikt zelfs Zijn volk Israël als een type van alle gelovigen als Hij met dat volk veertig jaar lang door de woestijn zwerft. In het boek de Openbaring vinden wij de antytypische vervulling. In Op. 12 :1-6 Wordt ons vertelt: Wat er met de bruid van Jezus hier op aarde gebeurt nadat Hij naar de hemel is opgevaren. Hier wordt zelfs letterlijk gezegd dat de woestijn de plaats is die door God voor Zijn volk is toebereid.

 

Het is daarom niet vreemd dat wij als wij God oprecht willen dienen wij de kans lopen dat wij uit onze samenleving worden uitgestoten. Wij mogen dan misschien niet letterlijk in de Sahara terecht komen of zelfs niet in de Negef woestijn [in het zuiden van Israël], net als David, maar niettemin kun je net zo goed als een banneling leven te midden van duizenden anders denkende mensen. Als wij God waarlijk dienen zal deze wereld altijd wel een weg vinden om ons apart te zetten. Ik vermoed dat wij niet meer zover hoeven te gaan door deze wildernis, ik zie de poorten van het Nieuw Jeruzalem al wijd open staan nog een paar pelgrimspassen en dan zijn wij er.

 

Piet Westein

 

P.S. Het moet u niet bevreemden als u wat woestijnzand tussen uw tenen voelt op deze reis. Dit is het risico als wij Jezus volgen. Maar eens zal Hij voor ons neder knielen en al dat vuil van deze wereld van onze voeten wassen, zoals Hij dat eenmaal deed bij Zijn discipelen.