21. Twee gezalfde koningen – Dat heb je als asielzoeker
1 Samuël 29
David wordt teruggestuurd door de Filistijnen
Terwijl de legers van de Filistijnen zich bij de stad Afek verzamelen, heeft koning Saul zijn soldaten rond de bron van Jizreël opgesteld. Het was de gewoonte in die tijd om het leger in zijn verschillende afdelingen langs de koning te laten marcheren. Een soort machtsvertoon voordat de strijd zelf begon. Zo kon men ook zien of alle steden en dorpen wel vertegenwoordigd waren met hun soldaten.
Nu waren David en zijn mannen wel geen Filistijnen, maar ook van hen verwachtte hun beschermheer, koning Akis, dat zij aanwezig zouden zijn. Klaar voor de strijd tegen hun eigen volksgenoten. David kon er niet onderuit. Daar marcheerden zij dan, keurig in groepen van honderd langs de koningen van Filistea. Akis mocht dan nog zo trots zijn op dat leger van David, de andere koningen van de Filistijnen hadden hun bedenkingen.
Argwaan bij de Filistijnse koningen
“Hoe haal je het in je hoofd,” zeiden zij, “om een groep mannen uit het kamp van de vijand tussen ons te laten optrekken? Als hij tijdens de strijd overloopt naar het leger van Saul, kan hij zich in het gevlei werken door onze hoofden af te hakken en die bij zijn heer te brengen. Je kunt doen wat je wilt, Akis, maar deze mannen gaan niet met ons mee in de strijd.”
Daarom roept koning Akis David bij zich en begint zich tegenover hem te verontschuldigen. “David,” zegt hij, “ik heb je leren kennen als een dappere en trouwe knecht. Zelf zou ik je graag aan mijn zijde hebben gehad in deze oorlog. Maar alle andere koningen van Filistea weigeren je mee te laten gaan. Ik moet je helaas vragen om met je mannen terug te keren naar Ziklag. Je moet daar blijven totdat de strijd over is.”
Voor de vorm protesteert David
David protesteert voor de vorm: “Wat heb ik dan verkeerd gedaan? Ik heb u toch al die tijd trouw gediend?”
Het antwoord van Akis is dat hij dat helemaal met David eens is, maar dat hij niet anders kan dan hem terugsturen naar de stad Ziklag, die David van Akis te leen heeft gekregen. Er zit voor David en zijn mannen niets anders op dan zich reisvaardig te maken en terug te keren naar hun eigen woonplaats.
Geluk of leiding van hogerhand?
De ongelukkige situatie waarin David en zijn mannen verkeerden voordat zij door Akis werden teruggestuurd, keert nu ten goede. We kunnen hierin alleen maar de hand van God zien, die David uit een onmogelijke toestand redt. Hij hoeft uiteindelijk geen broedermoord te begaan. Hij mag met zijn mannen terug naar huis. Nu moet hij maar zien wat God verder voor plannen met hem en zijn troepen heeft.
Intussen maken de koningen van de Filistijnen zich gereed om met hun legers naar Jizreël te trekken. Daar wacht koning Saul hen op, aan het hoofd van de stammen van Israël. Dit zou een gruwelijke strijd worden, van man tegen man. Wij weten nu dat God David leidde, maar hoe zat dat met Saul en het volk Israël? Dat waren toch ook Zijn kinderen? Dat ontdekken we in hoofdstuk 31.
Welke kant kiezen wij in de grote strijd?
Ook wij als christenen moeten hier op aarde kiezen, net als David en zijn mannen. Jezus heeft ons duidelijk gezegd dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld is. Wij zijn hier op aarde vreemdelingen in een vreemd land. Het koninkrijk waar wij thuishoren en naar verlangen is het hemels Kanaän. De Koning die daar heerst is de Vredevorst. De wetten van die Koning en dat koninkrijk zijn eeuwig en onveranderlijk. Het is bij keuze dat wij burgers van dat hemelse rijk zijn en die Heerser dienen.
Het conflict
Het is mooi om te getuigen dat wij kinderen van God zijn, maar dat is tegelijk een oorlogsverklaring aan satan en iedereen die hem dient. Dit grote conflict, dat begon toen onze vader Adam de kant van satan koos, kent vele slachtoffers. Koning Saul was daar één van.
Wij zullen stuk voor stuk allemaal een persoonlijke keuze moeten maken aan welke kant wij willen strijden. Was het maar zo duidelijk als in de tijd van David, toen de vijand zichtbaar was en de wapenrusting uit letterlijke wapens bestond. Wij hier en nu hebben te strijden tegen een rijk van gevallen engelen. Zulke wezens kunnen wij slechts bestrijden met geestelijke wapenrusting.
De geestelijke wapenrusting
Waar kunnen wij terecht voor die wapens? Is dat niet bij het Woord van God? Is iedere Bijbeltekst niet een kogel waarmee wij satan en zijn volgelingen kunnen bestoken? We moeten wel zelf kiezen om die geestelijke wapenrusting aan te trekken.
Te beginnen met de waarheid, die wij als een gordel moeten dragen. Het pantser van de gerechtigheid is misschien wel het moeilijkste deel – het moet iedere dag opgepoetst worden.
En dan die schoenen van de bereidvaardigheid van het evangelie van de vrede. Die slijten nooit, maar je moet ze wel elke dag weer aantrekken. Het is wel bijzonder dat de heilsoldaten vredeschoenen dragen.
Vergeet vooral niet dat schild van het geloof. Voor je het weet heb je anders een brandende pijl van satan in je lijf. Als je zo uitgerust bent, hoef je alleen nog maar te zorgen dat je het zwaard van de Geest scherp houdt. Dat doe je – zoals je misschien wel weet – door het iedere dag even langs de wetsteen te halen. Je weet wel, die twee stenen waarop God met Zijn eigen vinger de wet heeft geschreven.
(Efeziërs 6:10-20)
Denk er wel aan om iedere dag te bidden voor de overwinning.
Piet Westein
P.S. Beste mede-asielzoekers,
Ik hoop dat wij spoedig naar ons hemels Kanaän kunnen wanneer Hij ons naar Zijn koninkrijk komt halen. David moest ook al zo lang wachten.
Sorry, ik ben de helm des heils helemaal vergeten op te zetten. Dom hè?