13. Twee gezalfde koningen – David redt Keïla
1 Samuël 23:1-13
In vers 1 lezen we dat David hoorde dat de Filistijnen Keïla aanvielen en de dorsvloeren plunderden. Keïla lag aan de westelijke grens van Juda, dicht bij het Filistijnse gebied, en had blijkbaar een voorraad graan verzameld van het omliggende land.
David bevindt zich met zijn mannen in het zuidelijke bergland van Juda, in de buurt van Gath en Maon, ten zuiden van Hebron. Het was een onveilige tijd. Koning Saul liet zijn aandacht en macht volledig richten op de jacht op David. De grenzen werden daardoor minder bewaakt, wat voor de Filistijnen een uitgelezen kans was om toe te slaan. Maar het is opvallend dat het David is die ingrijpt, en niet Saul.
Zoekend naar Gods leiding
David raadpleegt de HEERE: “Zal ik heen gaan en deze Filistijnen verslaan?” De HEERE antwoordt dat hij moet gaan, en dat hij de Filistijnen zal verslaan. Maar Davids mannen zijn bang. Ze hebben al te maken met de dreiging van Saul, en nu zouden ze óók tegen de Filistijnen moeten strijden?
David vraagt het opnieuw aan de HEERE, en opnieuw komt het antwoord: “Sta op, trek af naar Keïla, want Ik geef de Filistijnen in uw hand.”
We zien hier een groeiend vertrouwen van David op de leiding van de HEERE. Hij handelt niet uit eigen initiatief, maar zoekt en ontvangt duidelijke instructies van de HEERE. Hij neemt ook de verantwoordelijkheid om zijn mannen hierin mee te nemen. Dit getuigt van leiderschap dat niet op kracht is gebaseerd, maar op geloof en gehoorzaamheid.
Bevrijding en verraad
David trekt met zijn mannen naar Keïla en verslaat de Filistijnen. Hij redt de stad en bevrijdt de inwoners van hun onderdrukkers. Maar hun dankbaarheid blijkt van korte duur.
Saul hoort dat David zich in Keïla bevindt en denkt: “God heeft hem in mijn hand gegeven.” Wat een tragische en misplaatste overtuiging. Saul, die de geest van de HEERE kwijt is, denkt dat God hem helpt David te doden. Maar het is zijn eigen verharding die spreekt.
David hoort van Sauls plannen en weet dat hij in gevaar is. Hij vraagt de priester Abjathar om met de efod te raadplegen wat de HEERE zegt. De vragen die David stelt, zijn eenvoudig maar diep: “Zal Saul naar Keïla komen? Zullen de burgers van Keïla mij overleveren?” En het antwoord is tweemaal: “Ja.” David vlucht opnieuw. Zijn leven blijft dat van een vervolgde rechtvaardige.
Profetische lijnen: De Gezalfde en het verraad
Dit gedeelte ademt opnieuw het evangelie. David is de gezalfde die het volk verlost van vijanden, maar vervolgens verraden dreigt te worden door de mensen die hij zojuist heeft gered. Het doet denken aan Jezus, de Zoon van David, die zieken genas, mensen voedde, demonen uitdreef – en vervolgens door velen werd verlaten en verraden.
Keïla staat hier symbool voor een ondankbaar en wankelmoedig volk. Het verraad komt niet uit de mond van vijanden, maar uit de harten van hen die net gered zijn.
Morele toepassing: Gehoorzaamheid boven veiligheid
David kiest ervoor om te gehoorzamen aan de HEERE, ook als zijn manschappen het niet aandurven. Hij is bereid zijn eigen veiligheid op te offeren om anderen te redden. Dat is ware liefde – agapè. Hij is ook bereid opnieuw te vluchten als het volk hem niet trouw is. Geen bitterheid, geen wraak. Alleen gehoorzaamheid aan God.
Deze geschiedenis spreekt tot ons geweten. Durven wij de wil van de HEERE te zoeken, zelfs als het ons iets kost? Durven we op te staan voor recht en waarheid, zelfs als mensen ons laten vallen?
In de eindtijd zal de druk toenemen. Ook dan zullen ware gelovigen keuzes moeten maken tussen veiligheid en gehoorzaamheid. En de vraag is: kiezen wij dan voor de HEERE, of voor onze eigen hachje?