17. David - Zeven dagen vasten (2 Sam. 12:15-25)

David - Zeven dagen vasten  

(2 SAM. 12:15-25)

David in rouw, maar niet zonder hoop

David is blij als hij de profeet Nathan ziet vertrekken. Daar is hij nog goed van afgekomen. Hij had er het leven wel bij kunnen laten. Uiteindelijk had hij dat oordeel zelf uitgesproken over zijn overspel met Bathseba en de moord op haar man Uria, toen hij zei: “Zo waar de HEERE leeft, die man is een kind des doods.”

Nadat David zijn taken als rechter voor die dag heeft afgerond, gaat hij naar zijn paleis om Bathseba te vertellen dat hun overspel en zijn verdere zonden aan het hele volk bekend zijn geworden. Maar voordat hij zijn verhaal in geuren en kleuren kan vertellen, roept Bathseba in paniek uit: “Mijn kind is doodziek, bid toch tot God om genezing!”

Als iemand een mes in zijn borst had gestoken, had dat minder pijn gedaan bij David. Zou dit het eerste van de vier kinderen zijn die hij zal verliezen? Nee! Niet dit kind. Hij heeft deze vrouw lief. Hij zal er alles aan doen om dit liefdeskind te redden.

David snelt naar zijn binnenkamer, zijn privégebedsruimte, waar hij al een tijd niet is geweest. Hij durfde God niet onder ogen te komen, beladen met al die zonden. Maar nu is de nood zo hoog. David heeft zijn zonden in het openbaar beleden. Nu kan hij weer in Gods tegenwoordigheid verschijnen. Hij doet dat terwijl hij ernstig bidt en vast. Hij eet geen hap. Keer op keer ziet hij zijn zonden aan zich voorbijtrekken. Hij beseft dat zijn zonden ook op zijn volk drukken.

Dag en nacht ligt hij daar,  hij, de koning van dat grote rijk. Zijn hovelingen proberen hem te doen opstaan, maar hij weigert naar hen te luisteren. Het is hier, terwijl hij uitgeput op de grond ligt, dat hij door de Geest leert de boetepsalmen te componeren. De pijn die uit deze psalmen spreekt, is daar slechts te vinden omdat hijzelf in die diepe afgrond van pijn en ellende is geweest.

Zeven dagen en zeven nachten ligt hij daar. Zijn hovelingen vrezen dat hij nog eerder zal sterven dan het kind waarvoor hij bidt. Dan, op de zevende dag, sterft het kind. Niemand durft het David mee te delen. Zij zijn bang dat hij zichzelf van het leven zal beroven. Maar David ziet dat zij onder elkaar fluisteren en beseft dat het kind is overleden. Zodra men dat bevestigt, staat David op, wast zich en doet schone kleren aan.

Dan gaat hij aan tafel zitten en vraagt om eten. Zijn hovelingen zijn zeer verbaasd, en zij spreken hem daarover aan. Zij zeggen: “Hoe kan het dat u, nu uw zoon is overleden, weer gaat eten, terwijl u, toen hij ziek was, vastte en bad om genezing?” Zijn antwoord is, dat hij bad om genezing terwijl dat nog kon. Nu, zegt hij, zal hij wel op zijn tijd naar hem toe gaan in het graf, maar het kind zal niet meer tot hem terugkomen.

 

Het Messias-mysterie

Ook hier is David weer een type van Jezus. Als wij die zeven dagen van Davids vasten en bidden willen zien als de zevenduizend jaar van deze wereldgeschiedenis, dan zien wij Jezus, die altijd voor ons pleit bij de Vader als hogepriester. Daarna zal Hij Zijn koningsmantel aandoen. Dan zal Hij met ons een maaltijd houden zoals er nooit een is geweest.

Maar hoe kan de dood van zo’n jong kind ons een beter beeld geven van het evangelie? Wij hoeven niet te speculeren over de vraag of dit kind behouden is of niet. Het is niet aan ons om daar een antwoord op te formuleren. Wat wij wél kunnen zeggen, is dat hier een onschuldige sterft als gevolg van de zonde van zijn vader. God kon of wilde niet luisteren naar het gebed van David voor dit kind.

Ik wil hier een parallel trekken met Jezus, als Hij beladen met de zonden van de hele wereld in de hof van Getsemane neerknielt om Zijn Vader te smeken Hem in leven te laten. Hij ziet óók op tegen het drinken van die beker die gevuld is met de consequentie van de zonden van de hele wereld. Hij, de Zondeloze, draagt daar de zonden van u en van mij. Ook Hij zal sterven, verpletterd door de zonden van de vaderen.

Maar wij kunnen dit kind ook zien als een type van de eerste vader van ons ras: Adam. Was het niet Adam en zijn vrouw die overspel pleegden door naar de oude slang (satan) te luisteren? Was het niet die zonde die al zijn nakomelingen ter dood veroordeelde?

Dat brengt ons bij het volgende deel van dit hoofdstuk. Bathseba wordt opnieuw zwanger. Ook nu baart zij een zoon. De naam die David dit kind geeft, spreekt boekdelen: Salomo. Letterlijk betekent het: vrede. Maar het vertelt ook dat David niet langer oorlog voert met God. De strijd is gestreden, er is weer shalom tussen hem en God.

Maar God Zelf heeft over die naamgeving ook iets te zeggen. De profeet Nathan komt met de boodschap dat God deze zoon liefheeft. En Hij, God zelf, noemt hem Jedidja, wat zoveel betekent als: “de door Mij geliefde zoon”. Zo zien wij ook hier, in deze toch wel treurige geschiedenis, het licht van het evangelie doorschemeren. God laat ons nooit in de steek. In de meest hopeloze situatie waarin wij ons bevinden, geeft God ons Zijn geliefde Zoon, zodat er weer shalom zal zijn tussen Hem en ons, zolang wij ons maar tot Hem richten, onze zonden belijden en onze hulp van Hem verwachten.

 

Piet Westein

 

 

P.S.
De strijd tegen de Ammonieten, die Uria het leven heeft gekost, is nog steeds niet afgelopen. Ik ben benieuwd of David net zo vergevingsgezind is tegen de Ammonieten als God zich naar hem toe heeft getoond. Ik hoop dat hij dát in ieder geval heeft geleerd!