09. TGK - Twee geesten (1 Samuel 19)

Twee gezalfde koningen, twee geesten

1 Samuël 19

 

Op voorspraak van Jonathan

Iedere keer als David eropuit trekt met zijn leger en opnieuw een overwinning behaalt voor Israël op de Filistijnen, groeit zijn roem. Maar hoe groter de naam van David wordt, des te groter wordt de haat van Saul tegen hem. De koning bedenkt allerlei listen om hem van het leven te beroven. Het wordt zo erg dat Jonathan David begint te waarschuwen. Hij zegt: "Mijn vader tracht je te doden."

Jonathan onderneemt een ultieme poging om zijn vader te overtuigen David niet te doden. Hij vraagt David zich op een bepaalde plaats in het veld te verstoppen. Vervolgens zal hij met zijn vader spreken, waarbij hij de positieve eigenschappen van David naar voren brengt. Tegelijkertijd zal hij zijn vader wijzen op de zondigheid van zijn gedrag, op de misdaad die hij wil begaan door zijn knecht David te vermoorden.

Als Saul en zijn zoon Jonathan de volgende ochtend het veld ingaan en dicht bij de schuilplaats van David komen, weet Jonathan zijn vader te overtuigen. Saul belooft zijn zoon dat David niet gedood zal worden. Eind goed, al goed?

Maar de oorlog met de Filistijnen laait weer in alle hevigheid op. David, als aanvoerder van een deel van Israëls strijdkrachten, behaalt opnieuw een grote overwinning. Het hele leger van de vijand wordt op de vlucht gejaagd. Het gejuich waarmee David en zijn troepen worden onthaald, klinkt zelfs tot in het paleis. Dit kan voor David alleen maar verkeerd aflopen.

David is, zoals gewoonlijk, bezig de koning en de hofhouding te vermaken met snarenspel op zijn citer. De overwinning wordt gevierd. Zijn gezangen galmen door de paleiszalen en het volk is in de ban van deze psalmen. Zelfs de engelen laten hun harpen rusten en kijken vol verwondering toe. Heel het volk, met uitzondering van één man: Saul. Hij kookt van woede.

Op de vlucht voor zijn schoonvader

Tijdens de feestelijkheden in het paleis hitst de satanische geest, die Saul tot zijn hart heeft toegelaten, hem opnieuw op. Zijn van woede vertrokken gezicht weerspiegelt de geest die in hem werkzaam is. Opnieuw werpt deze, door satan bezetene, zijn speer naar zijn schoonzoon die hem slechts wil eren als koning. Maar ook nu weet David het dodelijke wapen te ontwijken.

David vlucht naar zijn eigen huis, maar ook daar is hij niet meer veilig. Deze keer heeft satan Saul zodanig in zijn greep dat hij hem niet meer zal loslaten.

David hoopt nog steeds dat alles, net als vroeger, weer tot rust zal komen. Maar zijn vrouw Michal vertrouwt haar vader niet meer. Ze zegt tegen David: "Als je vannacht niet vlucht voor mijn vader, zal hij je morgen zeker doden."

De soldaten van Saul staan al voor de deur. Michal laat David door een raam naar beneden zakken en legt een terafim (afgodsbeeld) in zijn plaats in het bed, met een geitenhuid aan het hoofdeinde. Wanneer de soldaten bij het ochtendgloren komen om hem te arresteren, zegt Michal dat David ziek is en niet mee kan komen.

De soldaten melden dit aan Saul, die zegt: "Breng hem hier, met bed en al." Pas dan ontdekken ze dat de vogel is gevlogen. David heeft inmiddels een grote voorsprong, die hij gebruikt om naar Rama te vluchten, de stad waar de oude profeet Samuël woont.

Als Samuël het verhaal hoort, gaat hij met David naar de plaats Najoth. Maar ook daar zijn ze niet veilig. Zodra Saul hoort waar ze zijn, stuurt hij soldaten om David te arresteren.

De Geest zoals wij die niet kennen

Wanneer de soldaten in Najoth aankomen, zien ze Samuël aan het hoofd van een groep profeten, die in Geestvervoering zijn. Op dat moment valt dezelfde Geest ook op hen.

Saul hoort dit en stuurt een tweede groep, maar ook die overkomt hetzelfde. Een derde groep volgt, met hetzelfde resultaat. Uiteindelijk besluit Saul zelf te gaan.

Bij de grote waterput te Seku vraagt hij naar Samuël en David. Zodra hij hoort dat zij in Najoth zijn, valt ook op hem de Geest. Bij aankomst trekt hij al zijn kleren uit en ligt een dag en een nacht naakt op de grond.

Het lijkt vreemd: eerst lezen we hoe Saul bij zijn zalving tot koning wordt vervuld met de Heilige Geest, en later hoe hij stap voor stap ruimte maakt voor satan. En toch zien we hem hier weer onder invloed van de Geest van God, terwijl hij de geest van satan niet lijkt te hebben opgegeven.

Wonen beide geesten tegelijkertijd in hem? Ontvangt Saul deze uitingen van de Geest van God, simpelweg omdat Hij sterker is dan de tegenstander? En waar blijft zijn eigen wil in dit alles?

Hoe staat het met de vrije wil van de mens?

We zien hoe koning Saul, geroepen en gezalfd door God, gezegend met de Heilige Geest en profeterend, uiteindelijk verandert in een manisch-depressieve satan-aanbidder. Kan dit ons ook zomaar overkomen?

Omdat het verhaal compact is weergegeven, missen we het geleidelijke verloop van Sauls geestelijke verval. Het lijkt alsof alleen God en satan de touwtjes in handen hebben. De vrije wil van Saul lijkt afwezig. Maar in werkelijkheid verandert de zachtmoedige herder Saul, door zijn dagelijkse keuzes, in een man die wordt verteerd door hoogmoed. Zo krijgt satan toegang tot het beslissende deel van zijn wezen.

Dit is nooit Gods bedoeling geweest. Keer op keer gaf Hij Saul de kans terug te keren naar de relatie die hij aan het begin van zijn koningschap met Hem had. De Schepper zond zelfs David om hem te genezen met muziek die aan God was gewijd. Die muziek, en de bijbehorende psalmen, joegen de gevallen engelen op de vlucht.

Pas wanneer men volhardt in het afwijzen van de Heilige Geest, moet Hij Zich terugtrekken. Daarna geeft Saul zich volledig over aan de vernietiger.

Wat moeten we denken van het feit dat Saul daar een dag en een nacht naakt op de grond ligt onder invloed van de Geest? Het doel van dit tafereel is duidelijk: God grijpt in. Zonder die tussenkomst had Saul David, en misschien ook Samuël, zeker gedood. Nu krijgt David een volle dag om te vluchten.

Dat wij de Geest van God willen ontvangen, betekent niet dat we letterlijk naakt op de grond moeten gaan liggen. Dit bijzondere moment laat zien dat Saul geen enkele actie kon ondernemen zonder de toelating van God. Zijn koninklijke macht had hij bovendien niet van satan, maar van God.

Ik zie een poort wijd open staan

Wat we gelezen hebben lijkt typisch voor de tijd van het Oude Testament, maar niets is minder waar. Ook wij, christenen in de eindtijd, zien als het ware de poorten van het Nieuwe Jeruzalem al openstaan. En ook wij worden belaagd door dezelfde vijand.

Wij zijn geroepen tot een koninklijk priesterschap en hebben eveneens de Heilige Geest ontvangen. Maar dat betekent niet dat satan ons met rust laat. Hij zal ons, als individu en als gemeente, proberen te grijpen. De leiders van de gemeente krijgen zijn speciale aandacht, want als zij vallen, vallen velen met hen.

Misschien werkt het nog steeds als wij blijven zingen en spelen, die aan God gewijde muziek.

Piet Westein

 

P.S. Hoe kan het toch dat David, die gezalfd was tot koning en de Geest had ontvangen, een terafim (afgodsbeeld) in huis had? Zijn onze huizen en harten werkelijk vrij van zulke terafim? Luisteren wij nooit naar de influisteringen van de verleider?