1. Hosea, Een man met een opdracht (Hosea 1)

1. Hosea, Een man met een opdracht (Hosea 1)

1. Hosea, Een man met een opdracht 

Hosea 1

 

In de tijd van de koningen van Juda en Samaria, in het tienstammenrijk, waren er veel door GOD geroepen profeten. Deze waren ook hard nodig, want de nakomelingen van Israël hadden voor een groot deel de GOD van hun vaderen ingeruild voor de afgoden van de hun omringende volken. In die tijd roept GOD ook een zekere Hosea, een zoon van Beëri, tot het profetenаmbt. Hij profeteert van 750 tot 722 voor CHRISTUS. Zijn werk valt niet mee, want het volk van Israël dat aanvankelijk van landbouw en veeteelt leefde, is nu een handelsnatie geworden. Men is rijk en heeft aan geen ding gebrek. Men is ervan overtuigd dat deze rijkdom komt van de vruchtbaarheidsgoden die men dient. Dat zijn de Baäls en de Astartes. Zij gaan zo ver dat zij zelfs hun kinderen aan de Baäls offeren. GOD tracht hen keer op keer te waarschuwen voor de doodlopende weg waarop zij zich hebben begeven. Nu besluit GOD om het met een aanschouwelijk voorbeeld te doen. Hij gebruikt de huwelijksrelatie van de profeet Hosea om duidelijk te maken hoe Hij hun verbondsbreuk ervaart.

 

De opdracht aan Hosea is dan ook: Neem een vrouw die de echtelijke band niet zo serieus neemt. Hosea is gehoorzaam en huwt Gomer, die bekend staat om haar losse zeden. Hij verwekt bij haar drie kinderen: een zoon, een dochter en weer een zoon. Alle drie deze kinderen hebben profetische namen die het volk moeten vertellen hoe GOD over Israël denkt en wat de gevolgen van hun afgoderij zullen zijn.

 

Het eerste kind noemt hij Jizreël. Het betekent dat de militaire macht van het noordelijke rijk in deze vlakte zal worden gebroken. Na deze zoon krijgt zij een dochter. Zij krijgt in opdracht van GOD de naam Lo-Ruchama: geen ontferming. GOD zou Zich niet meer over Zijn overspelig volk ontfermen. Het derde en laatste kind, weer een zoon, heet Lo-Ammi. Het betekent zoveel als: jullie zijn Mijn volk niet meer, noch ben Ik jullie GOD.

 

Het hoofdstuk eindigt met de belofte dat het tienstammenrijk en het tweestammenrijk eens hersteld zal worden en in menigte zal uitbreken. Dan zullen zij weer de geliefde van hun GOD zijn en in hun eigen land wonen.

 

Wat mogen wij van dit hoofdstuk leren voor onze tijd?

Onze samenleving is in het algemeen afgedwaald van het ware geloof. Dat is niet veel anders dan wat het volk van Israël deed. In onze tijd hebben wij de Schepper ingeruild voor de evolutietheorie. Het niets heeft het al geschapen. Onze samenleving buigt zich nu in aanbidding neer voor de wetenschap. Wij laten onze oren hangen naar de laatste wetenschappelijke theorieën, die morgen weer vervangen worden door andere die even wankel zijn.

 

Hieruit blijkt dat wij niet veel wijzer zijn dan het volk van Israël. Ook in onze tijd moeten wij tegen de meerderheid ingaan als wij de Schepper willen dienen. Ook wij zijn overspelig als wij in plaats van GOD de natuur als scheppingsmacht zien.

 

P.S. 

Jezus, Hij heeft ons verlost door Zijn bloed. Laten wij daaraan niets toevoegen of afhalen.