01. David - Davids reactie op de dood van Saul
2 Samuel 1
David is nog maar enkele dagen terug in Siklag, wanneer hij bericht krijgt over de afloop van de veldslag tussen Israël en de Filistijnen. Er komt een vluchteling op hem af, met gescheurde kleren en aarde op zijn hoofd, als teken van rouw en smart. Tot Davids verbazing blijkt deze boodschapper een Amalekiet te zijn.
Hier moeten wij even bij stilstaan: een Amalekiet in dienst van Israëls leger? Dat lijkt onmogelijk. Koning Saul had immers, op bevel van God, het volk van Amalek moeten uitroeien. En kort daarvoor had David zelf nog tegen Amalekieten gevochten. Blijkbaar had Saul zich weinig aangetrokken van het gebod van God en hen zelfs in zijn leger opgenomen.
De Amalekiet brengt de droevige tijding dat Israël verslagen is, en dat Saul en zijn zonen gesneuveld zijn. Vermoedelijk verwacht hij daarvoor een beloning. Iedereen wist immers dat Saul een felle vijand van David was. Hij denkt dat David verheugd zal zijn over de dood van zijn vervolger, en probeert het verhaal mooier te maken door te beweren dat híjzelf Saul de genadeslag gaf. Om zijn woord kracht bij te zetten toont hij David Sauls kroon en armband, die hij van het lichaam van de koning had meegenomen.
Maar tot zijn ontsteltenis laat David hem onmiddellijk doden. Een Amalekiet huisde volgens zijn eigen getuigenis de brutale hand tegen de gezalfde van God, terwijl David dit zelf meermalen geweigerd had, al had hij daartoe de gelegenheid. David kon een dergelijke daad onmogelijk goedkeuren.
In plaats van feest te vieren componeert David een klaaglied over de gevallen helden van Israël (2 Samuël 1:17-27). Vooral zijn boezemvriend Jonathan neemt daarin een bijzondere plaats in. Het lied was niet slechts een persoonlijk treurvers, want David droeg ook zijn mannen op het uit het hoofd te leren.
Voor zijn mannen moet dit onbegrijpelijk geweest zijn. Zij zelf hadden er herhaaldelijk bij David op aangedrongen Saul te doden, wanneer de kans zich voordeed. Nu moesten zij de dood van hun vervolger betreuren en Davids lofzang op hem nazingen. Het lijkt zo vreemd en tegenstrijdig. Maar juist dit klaaglied bleef door de eeuwen heen bewaard. Het geeft ons een blik in het hart van David, de man die later koning van Israël zou worden.
Hoe gaan wij om met onze vijanden?
Door heel de Schrift heen zien wij David als type van Jezus Christus. Het is daarom niet vreemd om in Davids houding tegenover de dood van zijn vijand, een parallel te zien met de Messias. Wanneer Jezus zelf aan het kruis wordt genageld, bidt Hij: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lucas 23:34).
Dit voorbeeld vinden wij ook terug bij de eerste volgelingen. Denk aan de martelaar Stefanus, die bij zijn steniging riep: “Heer, reken hun deze zonde niet toe” (Handelingen 7:60).
Maar hoe is dat bij ons, in ons dagelijks leven? Velen van ons moeten erkennen dat wij het hier vaak laten afweten. Het gaat niet eens zozeer om vijanden die ons willen doden of zwaar kwaad berokkenen, maar juist om gewone vrienden of geloofsgenoten. Wanneer zij ons op een manier behandelen die wij als onrechtvaardig ervaren, zijn we snel geneigd hen dat te laten voelen, of achter hun rug om bij anderen ons beklag te doen.
Ja, broeders en zusters, het kost ons moeite om te reageren zoals David en zijn verre nakomeling Jezus Christus deden. Onze natuurlijke neiging is eerder: op een pond kwaad dat ons wordt gedaan, geven wij een kilo wraak terug. Zo kennen zij ons wel!
Toch mogen wij niet vergeten dat onze omgang met medemensen altijd complex en meeslepend is. Wijzelf zijn wankel in ons gemoed, de ene dag standvastiger dan de andere. Maar dit is geen excuus. Want wij weten waar wij met onze zonden, met onze tekortkomingen en met onze hardheid naartoe moeten: tot het kruis van Jezus Christus. Daar is vergeving, maar daar is ook kracht voor verandering.
Piet Westein
P.S.
In dit hoofdstuk leren wij David kennen als een gevoelsmens, in wie de Geest van God een standvastig karakter vormde. Hij toonde een bijna Messiaanse verdraagzaamheid tegenover de zwakheden van zijn medemens. De grote vraag blijft: zal hij dit ook kunnen volhouden, nu hij koning wordt en alle macht in handen krijgt? Moge God hem – en ons – sterkte geven in de groei van ons karakter.