08. Glorie en Verval - Salomo als de grote bouwmeester van Israël (2 Kronieken 8-9)

08. Glorie en Verval - Salomo als de grote bouwmeester van Israël
2 Kronieken 8-9

 

Twintig jaar bouwen

Salomo bouwde twintig jaar lang aan de tempel voor God en aan zijn eigen paleis. In diezelfde periode begon hij overal in het land vestingsteden aan te leggen. Israël was van oorsprong een land van dorpen en tentenkampen, bewoond door enkele families die zich uitbreidden naarmate er meer kinderen kwamen. Omdat er onder deze koning nauwelijks oorlog werd gevoerd, stierven er veel minder mensen dan in de tijd van zijn vader David. Het volk nam toe in aantal. Dorpen groeiden uit tot steden, en dat vroeg om muren en versterkingen.

Maar het waren niet alleen de muren die een plaats tot stad maakten. In deze steden werd ook een legermacht gestationeerd, wat hen nog belangrijker maakte. Salomo dwong de volken die nog in het land waren,  zoals de Amorieten en Hethieten, tot slavenarbeid. Iemand moest immers al die bouwwerken uitvoeren. De opzichters over deze slaven waren Israëlieten. Hopelijk herinnerden zij zich dat hun voorouders ooit zelf slaven waren in Egypte en dat ook niet bepaald prettig vonden.

 

Op naar Ofir – Brazilië?

Hoewel zijn vader David veel goud en zilver had buitgemaakt tijdens zijn oorlogen, was dat niet genoeg om al Salomo’s bouwwerken te financieren. Salomo had gehoord van een land waar het goud voor het opscheppen lag. Maar dat land kon alleen over zee bereikt worden. Nu stonden de Israëlieten niet bekend als zeevaarders.

Zijn vader had echter goede relaties onderhouden met de Feniciërs, een volk dat ten noorden van Israël woonde en met schepen de hele wereld overvoer op zoek naar winst. Salomo vroeg hen om hun scheepsexpertise en bemanning.

Het land waar ze naartoe voeren moet ver weg zijn geweest, want het duurde drie jaar voordat de schepen terugkeerden (2 Kronieken 9:21). Ze brachten onder andere 666 talenten goud mee. Maar ook bijzondere houtsoorten, dieren als apen en pauwen, en natuurlijk ivoor, want een koning zat toch niet op een gewone houten troon?

De naam van koning Salomo verbreidde zich over de hele wereld. Ambassadeurs van verre landen verdrongen zich aan zijn hof om deze door God begenadigde koning te bewonderen.

 

De koningin van Scheba op bezoek

Op een dag werd de komst van een vorstin uit een ver land aangekondigd. Zij had gehoord van de wijsheid van Salomo en was blijkbaar zelf ook zeer wijs. Ze verlangde ernaar om haar vragen en raadsels bij deze collega-koning neer te leggen. Wat zij zag en hoorde overtrof haar verwachtingen. Ja, de helft van wat zij uiteindelijk zag was haar nog niet eens verteld.

Vol bewondering gaf zij Salomo een geschenk van 120 talenten goud. Dat zijn nog eens cadeaus.

 

Ook rijke en machtige mensen sterven

Salomo regeerde veertig jaar lang over Israël, gezeten op zijn ivoren troon. Dat lijkt een lange periode, maar hij was waarschijnlijk pas rond de twintig toen hij begon, wat betekent dat hij slechts zestig werd.

Jammer genoeg is het boek dat geschreven werd over zijn daden niet bewaard gebleven. Er wordt wel naar verwezen in 1 Koningen 11:41. Ondanks zijn lange regeerperiode weten we dus betrekkelijk weinig van hem. Gelukkig zijn zijn spreuken bewaard in het gelijknamige bijbelboek. Ook Prediker en Hooglied worden aan hem toegeschreven. Daarin zien we een bekeerde Salomo die de dwaasheid van de zonde beschrijft.

 

Zijn conclusie lezen we in Prediker 12:13-14:
"Vrees God en onderhoud Zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad in het gericht brengen, over al het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad."

Toch is het onbegrijpelijk dat een man die zo door God gezegend was, op het hoogtepunt van zijn macht Jeruzalem vol afgoden liet zetten. Elke van zijn zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijvrouwen bracht haar eigen afgod mee. Salomo liet voor velen van hen tempels bouwen en boog zich zelfs voor hen neer.

Net als zijn vader David zondigde Salomo zwaar. Maar ook hij beleed zijn zonden, en de God die hem geroepen had, vergaf hem. Toch bleven de consequenties van zijn daden: zijn rijk zou worden verscheurd.

Hierin zien we dat God wel onze zonden vergeeft wanneer we ze belijden en laten, maar dat de gevolgen van onze daden vaak blijven.

 

Waarschuwing voor de gemeente

Hoe is het gesteld met de gemeente van Jezus, die in Openbaring 12:1 wordt voorgesteld als een reine maagd? Is zij, net als Salomo, geneigd om zich tot afgoden van deze wereld te wenden? Het antwoord is helaas: ja.

Wij als gemeente van Christus, zowel collectief als individueel, zijn niet heiliger dan die zondaars die God in de heilsgeschiedenis gebruikte om ons te waarschuwen.

Wat we vooral moeten leren van Salomo’s geschiedenis, is dat, hoe zwaar en langdurig onze zonde ook geweest is, de deur naar Gods Vaderhart nog steeds openstaat. Laten we er als individu en als gemeente gebruik van maken om dagelijks onze zonden te belijden en ons af te keren van de brede weg die leidt tot verderf.

De nieuwe weg mag dan smal zijn en steil omhooggaan, maar hij leidt uiteindelijk tot de nauwe poort waar het licht van Gods liefde straalt.

 

Piet Westein

 

 

P.S.

O, verwacht je daar Petrus bij de poort? Dan vergis je je. Het is Jezus zelf die daar staat. Hij reikt Zijn hand uit om je het laatste steile stuk omhoog te helpen. En als je goed kijkt, zie je dat Hij een zakdoek in Zijn hand heeft,om de tranen van je ogen te drogen.