07. Glorie en Verval - Een Egyptische vrouw? (1 Koningen 7)

07. Glorie en Verval - Een Egyptische vrouw?

1 Koningen 7

 

 

Een Egyptische vrouw?

Als koning over een groot volk wil je ook wel een huis dat bij je past. Daarom laat Salomo een kolossaal gebouw neerzetten. Hij noemt zijn paleis: Woud van de Libanon. Het is honderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. Je vraagt je af: waarom neemt hij niet gewoon het paleis van zijn vader David? Dat zal toch ook wel een goed onderkomen voor een vorst geweest zijn?

Nu was dat paleis niet het huis waarin hij woonde, hoewel het aan dezelfde voorhof was gelegen. Het paleis was meer een multifunctioneel regeringsgebouw. Hier was onder andere het hoger gerechtshof gezeteld, hier was ook de troonzaal waar officiële gelegenheden plaatsvonden, maar het was vooral de plaats waar Salomo kon pronken met zijn rijkdom.

Nu was het in die tijd zo dat, als een machthebber een verbond sloot met een andere heerser, hij de dochter van die koning huwde. Zo ging het ook met de jonge Salomo. Hij sluit een verbond met het machtige Egypte, een land dat vele malen groter is dan Israël. Je zou denken: dat was een goede zet van Salomo. Nu hoefde hij geen angst te hebben dat de Egyptenaren hem en zijn volk zouden aanvallen.

Toch is het juist dit huwelijk waar het afglijden van Salomo in het heidendom begint. Hij laat voor haar, de heidense prinses, een tempel bouwen. In plaats dat hij haar de wegen van de God van Israël bekendmaakt, wordt zijn hart meegetrokken naar de afgoden.

Toch verslappen zijn handen niet om het werk aan de tempel en zijn paleis te voltooien. Keer op keer zijn er problemen die moeten worden opgelost. Men wil grote bronzen voorwerpen gieten, maar daarvoor is rond Jeruzalem geen grond aanwezig die diep genoeg is. Hiervoor moet men uitwijken naar de Jordaanvallei. Daar is een diepe kleilaag die ideaal is om grote gietstukken te maken, zoals de koperen zee en de twaalf bronzen runderen die hem zouden dragen. Ook de twee zuilen die men op de voorhof wil zetten. Men geeft de zuilen zelfs een naam: de ene noemt men Jachin en de andere Boaz. Zo vordert het werk gestaag.

Het vreemde is dat het niet alleen Israëlieten zijn die aan de tempel en aan het paleis van de koning werken. Er worden ook mensen van andere volken opgeroepen om, al dan niet vrijwillig, mee te werken aan de bouw van de tempel. Hoewel God Zelf de Ontwerper is van dit gebouw, is het toch een inwoner van Tyrus, Chiram, die het werk vormgeeft. Zijn naam vinden wij in dit hoofdstuk als uitvoerder van deze plannen.

Het is toch niet zo vreemd als het misschien lijkt dat al die vreemde volken meewerken aan de bouw van dit godshuis. Is het niet de Schepper Zelf die ons laat weten dat Zijn tempel een bedehuis zal heten voor alle volken?

Dit was niet zomaar een andere tempel, zoals er al honderden waren. Nee, hier werd een tempel ontworpen en gebouwd met in zich verborgen al de eeuwige heilswaarheden, waardoor de hele wereld God en Zijn verlossingsplan kon leren kennen. Was het niet Jesaja die zei dat de vreemdelingen de muren van Jeruzalem die ingestort waren, weer zouden opbouwen?

Zo kon het zijn dat niet alleen Israël, maar ook al de volken die meewerkten aan de bouw van de tempel, trots konden zijn op dit bouwwerk dat men gezamenlijk tot stand had gebracht.

 

 

Wie werkt er mee aan de tempel van de Heilige Geest?

Het is een onloochenbaar feit dat wij niet onszelf hebben bedacht en gemaakt. Noch is het zo dat wij de Geest die in ons woont daarin hebben geplaatst. Wij zijn totaal afhankelijk van God voor dit tijdelijke leven. Ook voor het eeuwige leven dat ons is beloofd, en dat nieuwe lichaam wat wij daar krijgen, zijn wij totaal afhankelijk van een almachtige Schepper-God.

Betekent dat dan dat wij maar af moeten wachten wat God met ons vóór heeft, of moeten wij hier en nu ook iets doen om dat allemaal mogelijk te maken?

Wij hebben van de Schepper hier een tempel van de Heilige Geest gekregen,  ons lichaam, met de opdracht dit volgens Zijn voorschriften rein te houden. Dat houdt in dat wij van alles wat wij bewust doen, denken of zeggen in dit lichaam, verantwoording kunnen en willen afleggen. Niet dat wij in niets tekort zullen schieten, maar wij realiseren ons dat wij slechts huurders zijn van dit huis en geen eigenaar.

Daarom is alles wat wij eten of drinken ook belangrijk voor de Geest die in ons woont.

Nu nog iets over de kerk als gemeente van Jezus Christus. Dit mag dan wel geen letterlijk gebouw zijn, maar dat neemt niet weg dat de Geest, die in ieder van ons persoonlijk woont, ook in de gemeente,  als de bruid van onze Heer,  Zijn werk doet. Hij mag dan ongezien zijn, maar Hij is zeker niet onwaarneembaar voor de gelovige die deel uitmaakt van het lichaam van Christus.

Ook dit gebouw,  Zijn kerk,  waar nu al tweeduizend jaar aan wordt gewerkt en waarvoor levende stenen worden gebruikt, mag iedereen zijn bijdrage leveren. Iedereen zal dat op een andere manier doen, naar de wijsheid en mogelijkheden die God hem gegeven heeft.

Wij moeten ons wel realiseren dat de kerk van Jezus geen rusthuis is. Het is ook nooit af. Het is veeleer een eeuwig onvoltooid bouwwerk, waar iedere generatie gelovigen hun dank aan en liefde voor God in kwijt kan.

 

Ik wens jullie allemaal kracht en wijsheid toe bij de bouw van deze tempel.
In de ene hand het zwaard van de Geest, in de ander het schild van het geloof.

 

Piet Westein

 

P.S.
Vergeet niet dat er noch in de tempel van Salomo, noch in de kerk van Christus van rustbanken wordt gesproken.
O, voor ik het vergeet: lees nog even Maleachi 3:8-10.