27. Glorie en Verval - Koning Achab op de Karmel (1 Koningen 18:20-46)

27. Glorie en Verval - Koning Achab op de Karmel  

1 Koningen 18:20-46

 

Het wordt druk op de berg Karmel. De anders zo stille plek kan nauwelijks de aanwezige menigte bevatten. Daar is de hofhouding van koning Achab, en ook de afgodspriesters, haast niet te tellen: vierhonderdvijftig voor Baäl en vierhonderd voor Astarte. Al deze mensen zijn getooid in feestelijke kleren.

Maar dat is nog niet alles. Ook alle vorsten van Israël zijn uitgenodigd, zij vertegenwoordigen de hele natie. Ieder van hen heeft gezorgd voor zijn mooiste gewaad. Iedereen is gespannen, want dit zal een strijd worden tussen de zichtbare goden, Zon, Maan en Sterren, en de onzichtbare God. Iedereen is benieuwd hoe dat zal aflopen.

Dan richten alle ogen zich op een figuur die langzaam de berg beklimt. Hij is slechts gekleed in een kamelenharen mantel. Dit steekt fel af tegen al die pracht en praal. Naast hem loopt zijn jonge knecht. Waar is die knecht toch de laatste drieënhalf jaar geweest? We hebben hem gemist.

 

Elia treedt op

Elia, want hij is het, gaat midden in de menigte staan en richt zijn woord tot de leiders van het volk: “Wat zijn jullie toch een stelletje twijfelaars. Jullie mankeren aan beide heupen. Vandaag mogen jullie kiezen: als Baäl jullie God is, dien hem dan. Maar als de HEER God is, dien Hem met je hele hart.”

De menigte blijft stil. Niemand antwoordt de profeet.

Levensgevaarlijke woorden zijn dit. Dit kan Elia zomaar zijn leven kosten. Hier is de koning die afgoden dient. Hier zijn achthonderdvijftig afgodspriesters. Wij weten wie zij dienen. De vorsten van het land hebben nog geen keuze gemaakt. Deze menigte kan Elia en zijn knecht in een oogwenk doden.

Toch komt de profeet met een voorstel: “Laten wij twee stieren nemen, één voor Baäl en één voor de Schepper God. Welke god met vuur antwoordt op onze gebeden, die is de ware God.”

De vorsten van het land vinden hun stem en roepen luid: “Dat is goed.”

 

De uitdaging

De Baälpriesters hadden hier helemaal niet op gerekend. Wat is dit voor voorstel? Niemand had ooit gezien dat er zomaar vuur uit de hemel komt zonder dat je het aansteekt. Die Elia lijkt wel gek. Natuurlijk hadden ze gehoord dat de God van Elia dat vroeger had gedaan, bijvoorbeeld bij de inwijding van de tempel, maar dat was volksverlakkerij. Niemand geloofde dat nog.

Op de top van Karmel stond een prachtig altaar, gebouwd om Baäl te eren. De priesters van Baäl bereiden hun brandoffer. Ondertussen richt Elia zich op een hoop stenen, overwoekerd door onkruid. Wat zoekt hij daar?

Meer dan honderd jaar geleden was dit een altaar voor de HEER geweest, waar de Israëlieten geofferd hadden aan de God des hemels. Maar al meer dan een eeuw geleden hadden de Baälpriesters het afgebroken.

Terwijl de Baälpriesters met zang en dans hun offerdier op het schitterende altaar leggen, bouwt de profeet een altaar van twaalf ruwe rotsblokken, één steen voor elke stam van Israël. Dit is nauwelijks te vergelijken met het mooie altaar voor Baäl.

 

Sinds wanneer heeft de meerderheid gelijk?

Hier staat Elia, alleen temidden van een zee van mensen die beweren de ware God te aanbidden. Zij zijn rijk en hebben aan niets gebrek. Ook koning Achab en zijn gevolg stralen rijkdom en macht uit. De vorsten rondom Achab zijn ervan overtuigd dat zij hun macht, rijkdom en aanzien danken aan de zegen van de goden, of misschien aan de zegen van die ouderwetse God in Jeruzalem.

Maar het is voor iedereen duidelijk dat die armoedzaaier in zijn kamelenharen mantel niets te betekenen heeft. Hij draagt ook nog een godslasterlijke naam: Elia, “Mijn God is de HEER.” Hij steekt zijn geloof in ieder geval niet onder stoelen of banken.

Maar dit is vragen om vervolging, en die zal komen. Zodra het offer op dat altaar voorbij is, zullen zij hem doden. Dan zullen we zien welke god hier op aarde macht heeft. Vuur uit de hemel, het moet niet gekker worden.

 

Mijn Vader is God

We kijken nu zeshonderd jaar vooruit. Ook daar zien we een Man die alleen durft te staan, die het opneemt tegen een menigte priesters. Maar dat kan toch niet? Hij noemt God Zijn Vader. Hij moet weten dat je dan volgens de wet van God ter dood gebracht moet worden. Ja, Hij weet dat. Hij heeft die wet zelf gegeven. Maar Hij ís de Zoon van de Almachtige, Hij mág die naam dragen. En ja, het zal Hem Zijn leven kosten als Hij volhoudt dat Hij de Zoon van God is.

Zo zien we dat bij zowel Elia als bij Jezus het dragen van die Naam niet zonder consequenties blijft. Het zijn hun eigen volksgenoten die hen naar het leven staan. Zij maken deel uit van een kleine minderheid die de waarheid verkondigt.

De grote menigte van rijke machthebbers had die waarheid in hun tijd zeker niet. Toch waren het niet de ongelovigen die hen vervolgden. Achab en zijn hof aanbaden een menigte goden. Jezus werd veroordeeld door priesters en Schriftgeleerden van de God die Jezus Zijn Vader noemde.

Een verkeerde leer leidt altijd tot verkeerde daden en vervolging.

 

Leven in de eindtijd

Wij, die in de eindtijd leven en oprecht God als onze Vader zoeken, mogen ons ook een kind van God noemen. Hier in Nederland heeft dat nog geen dodelijke gevolgen.

Maar de naam “kind van God” of “christen” is verworden tot een generieke naam. De meerderheid noemt zich zo. Het wordt anders als we specifieker worden.

“Ik ben Zevende-dags Adventist.” Dat betekent dat ik de zevende dag van de week heilig, en dat ik de wederkomst van Jezus spoedig verwacht.

Deze belijdenis kan wel degelijk leiden tot vervolging, zeker als er dwang komt op het verplicht vieren van een andere rustdag.

Daarom: draag de naam die God je geeft met moed en eer.
 

Piet Westein

 

P.S.

Ik vraag mij af hoe het met Elia afloopt. Stel je voor dat er geen vuur komt. Of dat het vuur komt, maar op het verkeerde altaar. Zij zijn met velen, hij staat alleen.