De rijke man en de arme Lazarus

De rijke man en de arme Lazarus

De rijke man in deze gelijkenis is gekleed in purper en linnen. In de bijbel was het zo dat de levitische priesters linnen droegen en koningen en heersers droegen purper. Wat hier gezegd wordt is dat er iemand was die een koninklijk priesterschap bekleedde. De arme Lazarus is ook bekleed, maar dan met zweren. Jezus vertelt deze gelijkenis aan zijn volksgenoten. Het volk van Israël was geroepen tot een koninklijk priesterschap, om de hele wereld te laten zien wie God was en wat Hij voor de wereld wilde doen.

 

 

De rijke man kon zich iedere dag vol eten, dat is: zij hadden het woord van God, en konden dat dagelijks tot zich nemen. De arme man staat voor de heidenen, hij ligt voor zijn deur, en hij verlangt naar de kruimels die van de tafel van de rijke man afvallen. De arme is ook gekleed maar dat zijn slechts zweren, die zijn een beeld van de zonden volgens Jesaja 1 – 5, 6. De rijke, het Joodse volk, had van haar overvloed aan kennis, mee moeten delen aan de heidenen, maar zij hielden het woord voor zichzelf. Dat de honden zijn zweren kwamen likken is een verwijzing naar het feit dat de Joden de heidenen zagen als honden die onrein waren, maar deze onreinen onder elkaar probeerden elkanders leed te verzachten.

 

 

De arme sterft en komt in Abrahams schoot. De Joden claimden dat zij kinderen van Abraham waren en uit zijn schoot waren voortgekomen, (uit zijn zaad waren ontsproten). Nu wordt deze zondige heiden, door de engelen gedragen in de schoot vanwaar de Joden claimden te zijn voortgekomen. Dat dit niet een letterlijke plaats is moet duidelijk zijn uit het feit dat alle gelovigen in die schoot van Abraham rusten, letterlijk zegt het, dat wij die het geloof van Abraham belijden zaad van hem zijn. (Galaten 3 : 29).  Ook de rijke sterft en wordt begraven, (in de aarde). In het dodenrijk ziet hij de Lazarus die hij op de aarde niet wilde helpen, op een plaats die hij voor zichzelf had gedacht. Hij roept naar vader Abraham, (niet aan God) dat is, hij doet een beroep op het verbond dat God met Abraham heeft gesloten. Abraham wijst zijn verzoek om water af, zoals hij zelf het verzoek van Lazarus had afgewezen.

 

 

Na de dood is er geen mogelijkheid meer om ons te bekeren. De uitroep van de rijke om Lazarus naar zijn broers te zenden, wordt afgewezen, omdat zij de wet van Mozes hebben en de profeten, en als zij die niet willen geloven dan zullen ook spiritistische seances daar geen verandering in brengen. Degenen die uit de doden is opgestaan is natuurlijk Jezus. Hoewel het Joodse volk Mozes en de profeten had, die niet anders deden dan profeteren dat de Messias zou lijden en sterven voor hun zonden, geloofden zij niet dat Hij de Christus was toen alles wat van Hem geprofeteerd was in vervulling ging. Deze gelijkenis was voor het Joodse volk een laatste oproep om zich te bezinnen op hun roeping en Jezus te erkennen als de Messias.

 

 

P.S Zie ook het verhaal van de Kananese vrouw in Matteüs 15 : 21

 

 

Piet Westein