35. Glorie en Verval - Sla op mijn gezicht
1 Koningen 20:35-43
Dit stuk is een directe voortzetting van wat er gebeurde tijdens de veldslag bij de stad Afek. Daar redde God Achab en zijn koninkrijk door hem de overwinning te geven op de koning van Aram. In plaats van Benhadad, de koning van Aram, te doden toen hij hem gevangen had genomen, en zo de opdracht die God hem via Zijn profeet gegeven had uit te voeren, liet Achab hem vrij naar huis gaan.
Nu komt daar onze profeet, we hebben hem al eerder gezien, maar zijn naam krijgen wij niet te horen, weer op het toneel. De profeet krijgt de opdracht van God om zich zo te vermommen dat hij voor de koning onherkenbaar zal zijn. Hij vraagt één van de soldaten hem zo hard op zijn gezicht te slaan dat hij gewond zal zijn. Deze man, waarschijnlijk een vriendelijk iemand, weigert dat te doen. Goed, zou je denken. Toch blijkt dat dit hem zijn leven kost. Hij krijgt te horen dat hij door een leeuw zal worden gedood zodra hij vertrekt.
Als de profeet deze opdracht aan een andere soldaat geeft, aarzelt deze niet en slaat hem zo hard dat het bloed over zijn gezicht stroomt. Nu heeft de profeet zijn doel bereikt. Hij houdt een verband voor zijn gezicht en nadert zo koning Achab.
Als hij in de nabijheid van de koning is, roept hij hem aan. De koning vraagt hem wat er aan de hand is. Dan komt de profeet met het volgende verhaal:
“O koning, ik kreeg de opdracht om een gevangene te bewaken. Men zei mij dat hij zo belangrijk was, dat als ik hem liet ontsnappen, het mijn leven zou kosten. De enige manier voor mij om te blijven leven was om een talent zilver te betalen (de waarde daarvan is vijftien jaarlonen). Ik was echter zo druk bezig, dat toen ik even later kwam kijken, deze gevangene verdwenen was.”
De koning is verheugd over zo’n makkelijke rechtszaak. Hij spreekt direct het vonnis uit:
“Je hebt zelf al gezegd wat je straf is. Je hebt je leven verzaakt.”
Nu haalt deze man uit de profeten zijn verband voor zijn gezicht vandaan zodat de koning hem kan herkennen.
“Koning, u hebt de vijand van God, die u moest doden, vrijgelaten en uw Goddelijke opdracht niet uitgevoerd. Daarom zal het lot dat Benhadad had moeten treffen, nu op uw hoofd neerkomen. Zo zegt de Almachtige: U zult zeker sterven.”
In plaats van deze vermetele profeet te doden, zoals wij van een Achab zouden verwachten, stapt hij op zijn strijdwagen en rijdt weg, depressief en woedend over de uitspraak van de profeet. Hij beseft terdege dat het haastig uitgesproken vonnis over de profeet hemzelf betreft.
Het is altijd gevaarlijk om een overhaast vonnis te vellen
Deze hele geschiedenis en de manier waarop de profeet de zaak aanpakt, doet ons denken aan de geschiedenis van David. Koning David had overspel gepleegd met zijn buurvrouw Bathseba. God wilde hem de ernst van zijn vergrijp doen inzien en stuurde naar hem de profeet Nathan. Deze doet ongeveer hetzelfde als onze profeet hier met Achab. Hij vertelt hem een gelijkenis en vraagt de koning om een uitspraak. De uitspraak die én David én Achab doen, is precies de straf die zij zelf verdienen door hun ongehoorzaamheid aan de wetten van God.
Als onze Zaligmaker Zijn dienst hier op aarde verricht, bedient Hij zich menigmaal van dezelfde techniek. Als Hij één van de Schriftgeleerden wil laten zien wat dankbaarheid is, vertelt Jezus hem een gelijkenis van twee schuldenaars. De ene schuldenaar is zijn heer tien euro schuldig, de ander tien miljoen. Dan stelt de Meester hem de vraag:
“Wie is zijn meester het meest dank verschuldigd?”
Wij die in onze tijd leven, zouden er goed aan doen als wij deze gelijkenissen van Jezus ook op onszelf toepassen. David, Achab en de Farizeeën hebben kennisgemaakt met deze manier van rechtspreken. De tijdgenoten van Jezus hebben het van de lippen van de grote Meester Zelf kunnen horen. Zij hebben door het Licht de duisternis van hun hart leren kennen. Ik hoop dat zij in hun tijd de lessen hebben getrokken die zij moesten leren.
Maar deze dingen zijn, volgens mijn stellige overtuiging, opgeschreven voor alle generaties die kennis nemen van deze manier van het opdoen van zelfkennis.
Voor ons die aan het eind van de eeuwen leven, moeten deze dingen duidelijk zijn. Als wij deze gebeurtenissen nu niet als profetisch zien en ze niet toepassen op ons eigen leven, dan zijn het mooie verhalen, maar maken zij geen deel uit van de heilsgeschiedenis.
Onze naam mag dan wel geen Achab zijn (niet zo’n populaire naam tegenwoordig), en onze zonden mogen veel beschaafder zijn dan die van hem in zijn tijd, toch is er misschien ook voor ons de noodzaak dat de profeet voor onze tijd ons de ogen opent voor de zonden die wij over het hoofd hebben gezien.
Want zegt de Schrift niet terecht:
“Soms lijkt een mens de weg waarop hij gaat recht,
maar het einde daarvan voert naar de dood”?
Zo zien wij dat niet alleen een David en een Achab, of de Schriftgeleerden uit de tijd van Jezus, verborgen zonden hadden, maar dat de mogelijkheid bestaat dat zelfs bij ons, in ons eigen hart, nog verborgen zonden huizen. Deze zullen, als wij ze in het licht van de wet en de getuigenis brengen, een uitspraak uit onze eigen mond trekken.
Ik zeg niet dat dat makkelijk zal zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat het wél noodzakelijk is.
De zonden die wij verborgen weten te houden voor onze medemens, en zelfs misschien voor onszelf, zijn als een langzaam werkend gif, je ziet het niet, maar op de lange duur is het dodelijk.
Maar geen nood. Als wij er in een oprecht gebed om vragen, is God zeker bereid om een profeet op ons pad te sturen en ons de ogen te openen.
En dat niet alleen: Hij is zelfs bereid om, als onze ogen geopend zijn, die verborgen zonden te vergeven, als wij ze belijden en laten.
Ik zou zeggen: probeer het maar.
Piet Westein
P.S.
Achab is woedend naar huis gegaan nadat hij zichzelf had veroordeeld. Het wordt hoog tijd voor iets leuks in zijn leven, vindt hij. Een goed glas wijn (of twee) zou hem wel smaken. Hij kon wel een opkikkertje gebruiken. Nu was er toevallig een heel goede wijngaard naast zijn paleis. Jammer dat die van Nabot, zijn buurman, was...