34. Glorie en Verval - Maak vooral geen verbond met de vijand (1 Koningen 20:23-34)

34. Glorie en Verval - Maak vooral geen verbond met de vijand 

1 Koningen 20:23-34

 

God had, via Zijn profeet, aan Achab, de koning van Israël, laten weten dat Benhadad, de koning van Aram, een jaar na zijn verlies bij Samaria opnieuw zou aanvallen. Deze profetie kwam uit.

De raadgevers van Benhadad raadden hem aan om alle koningen onder zijn gezag te vervangen door stadhouders. Op die manier zou alle macht in de handen van Benhadad komen. Hij zou dan, zonder inmenging van zijn vazallen, opnieuw een grote legermacht op de been kunnen brengen, net als het jaar daarvoor.

Benhadad trekt, met een geweldig leger, naar de vlakte bij Afek. Het leger van Israël lijkt daarbij vergeleken niet meer dan twee kleine kudden geiten.

Maar opnieuw komt daar de profeet van God met een boodschap voor Achab.
Luister, o koning, zegt hij: omdat de Arameeërs gezegd hebben dat Ik alleen een God van de bergen ben en niet van de vlakten, zal Ik hen aan u overgeven. Zo zult u én heel Israël weten dat Ik, de Almachtige, dit bewerk.

Zes dagen liggen de legers tegenover elkaar. Op de zevende dag breekt de strijd los. Zoals de profeet van God had voorzegd, behaalt Achab opnieuw een geweldige overwinning. Honderdduizend Arameeërs sneuvelen. De rest vlucht naar de stad Afek, waar zij zich veilig wanen binnen de muren.

Maar dan gebeurt iets onverwachts. De stadsmuur, die hun veiligheid had moeten bieden, stort in en doodt zevenentwintigduizend mannen.

Koning Benhadad zit nu vrijwel zonder leger. Hij begint te beseffen dat er tegen de God van Israël niet te vechten valt. In paniek vlucht hij van kamer naar kamer. Zijn raadgevers zijn ook radeloos. Toch komt één van hen met een slim plan:

“De koningen van Israël zijn genadige koningen. Laten wij, uw dienaren, ons vernederen en zien of wij genade kunnen vinden in Achabs ogen.”

Ze trekken naar Achab, gehuld in rouwgewaden en met een touw om hun nek als teken van onderwerping. Ze brengen hem de boodschap:

“Uw knecht Benhadad smeekt de koning om genade. Hij vraagt u zijn leven te sparen.”

Als Achab dit hoort, zegt hij:

“Leeft hij dan nog? Laat mijn broeder Benhadad hier komen!”

Zodra Achab hem ziet, steekt hij zijn hand uit en laat hem op zijn eigen strijdwagen klimmen. Ze sluiten een verbond. Israël mag een handelswijk bouwen in Damascus, de hoofdstad van Benhadad. Nadat het verbond bekrachtigd is, laat Achab zijn vijand ongemoeid naar huis gaan. Geheel tegen het uitdrukkelijke bevel van de profeet van God.

Dit laat zien hoe oppervlakkig de bekering van Achab werkelijk was.

 

Wees vriendelijk tegen uw vijand, maar gehoorzaam het gebod van God

Achab, de man die, aangevuurd door zijn afgodische vrouw, de profeten van God liet doden, krijgt keer op keer de kans om zich te bekeren.

We zetten hem graag weg als een grote zondaar. Zo lijken wij, zijn medezondaars, onszelf wat acceptabeler voor God. Maar als wij onszelf op die manier vergelijken, missen we de kern van de waarschuwing in dit verhaal.

Als we ons willen meten, dan niet met Achab, maar met de wet van God. En wie dat eerlijk doet, ontdekt al snel dat ook hij een overtreder is. De wet zegt immers: wie zondigt, zal sterven. Dan blijken wij net als Achab schuldig te zijn – en de eeuwige dood verdiend te hebben.

Achab is niet veel anders dan wij. Soms luistert hij naar de profeet van God, als het hem uitkomt. En soms volgt hij zijn eigen pad. Dit doet denken aan het verhaal van Jezus over twee mensen die naar de tempel gaan om te bidden. Een schriftgeleerde en een tollenaar.

De schriftgeleerde roemt zijn eigen goedheid. Hij vast twee keer per week, betaalt stipt zijn tienden en bedankt God dat hij niet is als die zondaar daar in de hoek.

De tollenaar echter, verschuilt zich. Hij durft zijn ogen niet op te heffen, en slaat zich op de borst. Zijn gebed is eenvoudig:

“O God, wees mij, zondaar, genadig.”

De Meester zegt: deze man ging gerechtvaardigd naar huis, al zijn zonden vergeven,  in tegenstelling tot de ander.

Dat wringt. Kun je zeggen dat de goede daden van de schriftgeleerde hem veroordelen, en dat de zonden van de tollenaar hem redden?

Laat het duidelijk zijn: goede daden zijn goed, zeker als wij ze doen in opdracht van het Woord van God. Maar we moeten erkennen dat zelfs de daden die wij doen onder leiding van de Geest, nog altijd onrein zijn omdat wij onrein zijn.

We zijn, net als die tollenaar, volledig afhankelijk van een vergevende hemelse Vader. En gelukkig is Hij zo genadig, dat als Hij zelfs Achab probeert te bekeren, ook wij met onze zonden tot Hem durven gaan.

 

Piet Westein

 

 

P.S. 

Denk nu niet dat tienden betalen, vasten (ik zou willen dat het in mijn leefpatroon zat) en aalmoezen geven slecht zijn. Blijf dat vooral doen. Maar misschien moeten we ook iets vaker op de borst slaan en onze zonden belijden.

Ik vraag me af: heeft God ons, net als bij Achab, ook zo’n profeet gestuurd?