25. TWP - Een zeer pijnlijke profetie (2 Koningen 8:7-15)

25. Twee wonderprofeten - Een zeer pijnlijke profetie (2 Koningen 8:7-15)

De reis van Elisa naar Damascus vinden wij beschreven in 2 Koningen 8:7-15. Elisa reist daarheen in opdracht van God. Benhadad, de koning van Aram, ligt ziek op bed. Wanneer hij hoort dat de grote profeet uit Israël in zijn land is, besluit hij om via Elisa, de profeet van de God van Israël, te vragen of hij van zijn ziekte zal herstellen.

Hij stuurt zijn dienaar Hazaël (zijn naam betekent: door God gezien) op pad, beladen met veertig kamelen vol met het beste wat Damascus te bieden heeft. Een koninklijk geschenk, bedoeld om de profeet gunstig te stemmen.

Als Hazaël bij Elisa komt, stelt hij de vraag of zijn heer, de koning, zal herstellen. Elisa's antwoord is opmerkelijk tweeledig:
“Zeg tegen je heer: ‘Je zult zeker van deze ziekte herstellen.’ Maar,” vervolgt hij, “de HEERE heeft mij getoond dat hij zeker zal sterven.”

Daarna wordt Elisa plotseling ernstig, zijn gezicht verstijft, en hij blijft stil. De spanning is zo groot, dat allen om hem heen er verlegen van worden. Dan barst Elisa in tranen uit. Hazaël vraagt: “Wat is er aan de hand, mijn heer?” Elisa antwoordt:
“Omdat ik weet welk kwaad jij Israël zult aandoen: je zult hun vestingen met vuur verbranden, hun jonge mannen met het zwaard doden, hun zuigelingen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden.”

Hazaël reageert verontwaardigd: “Maar wie ben ik, ben ik een hond dat ik zoiets groots zou doen?” Elisa antwoordt: “De HEERE heeft mij getoond dat jij koning over Aram zult worden.”

Na deze pijnlijke ontmoeting keert Elisa terug naar zijn land. Zijn opdracht is volbracht.

Hazaël gaat terug naar zijn heer. Als Benhadad vraagt wat de profeet heeft gezegd, herhaalt Hazaël slechts de eerste helft van Elisa’s boodschap: “U zult zeker herstellen.” Maar de volgende dag doodt hij de koning, door een natgemaakte deken op zijn gezicht te leggen. Daarna eigent hij zich het koningschap toe.


Een vreemde daad van God?

De zieke koning Benhadad is geen onbekende; we zagen hem ook al in de tijd van Elia. Ook Hazaël wordt toen al genoemd, want op de berg Horeb krijgt Elia van God de opdracht om Hazaël tot koning over Aram te zalven.

Toch lijkt Elisa hier een bevestiging te geven van die eerdere profetie. Benhadad vertrouwt zijn hofmaarschalk volledig, en stuurt hem weg met een grote schat om zijn herstel veilig te stellen. Maar Hazaël wist al dat hij door God was aangewezen als toekomstige koning. Wanneer Elisa hem zegt dat de koning zal herstellen maar toch zal sterven, ziet Hazaël daarin geen waarschuwing, maar een aanmoediging tot moord.

Het is belangrijk om te beseffen dat God Hazaël niet opdraagt om zijn heer te doden. Elisa voorzegt wat er zal gebeuren, maar geeft geen opdracht. Zelfs de profetie over het kwaad dat Hazaël Israël zal aandoen, is geen aansporing, maar eerder een poging hem te weerhouden van gruweldaden.

Toch kiest Hazaël ervoor om zowel de koning te vermoorden als later wrede daden te begaan tegen Gods volk. Was er dan niemand anders die God als koning over Aram had kunnen aanstellen? Jawel, maar Hazaël had, zoals ieder mens, een vrije wil. Zijn keuzes kwamen niet van God, maar van de tegenstander – de vorst van de duisternis.


Een kwestie van verantwoording voor onze keuze

Heeft deze profetie ook betekenis voor onze tijd? Laten we de situatie van toen vergelijken met die van nu.

In de tijd van Elisa bestonden er drie religieuze groepen. Juda – het tweestammenrijk – dat dicht bij de tempel leefde en zich met vallen en opstaan aan Gods wetten hield. Israël – het tienstammenrijk – dat afgodsbeelden had opgericht als valse representaties van de HEERE. En Aram – een politieke macht die God kende, maar volledig in de greep was van afgoden.

Ook in onze tijd zien wij een dergelijke driedeling:

  1. Een grote groep mensen die misschien van een Schepper heeft gehoord, maar zich volledig op deze wereld richt.
  2. Christenen in naam, maar zonder vrucht.
  3. En tenslotte een kleine groep die verlangt naar het leven naar Gods wetten, Zijn liefde verkondigt en getuigt van Zijn verlossing.

Deze laatste groep is te vergelijken met de profeten. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de uitkomst van de boodschap, maar wél voor het feit dát die boodschap verkondigd wordt.

Elia en Elisa konden ondanks al hun wonderen het volk niet behouden van ballingschap. Zo zullen ook wij, die leven in de eindtijd, ondanks onze inspanningen niet kunnen voorkomen dat deze wereld geoordeeld zal worden.

Maar dat ontslaat ons niet van onze opdracht. Het is een groot voorrecht, maar ook een grote verantwoordelijkheid. De mensen aan wie wij Gods boodschap brengen, zijn ook Zijn kinderen. Laten wij daarom met liefde, ernst en volharding onze taak vervullen.

“Zij die verloren dreigen te gaan zijn uiteindelijk ook kinderen van God. Laten wij zo ook met hen omgaan.”

Piet Westein