26. Glorie en Verval - Obadja in een penibele situatie (1 Koningen 18:1-15)

26. Glorie en Verval - Obadja in een penibele situatie
1 Koningen 18:1-15

 

De eenzame profeet op weg naar huis

Elia is inmiddels gewend geraakt aan het leven buiten het land Israël. In zekere zin bevalt het hem wel. Hij heeft onderdak, eten, en zelfs enig aanzien verworven bij de weduwe die voor hem zorgt. Iedereen die gebruikmaakt van de overvloed aan voedsel die hier is, leert deze profeet van God kennen. Want men krijgt hier niet alleen brood en water, maar ook onderwijs. Deze zonderlinge man met zijn mantel van kamelenhaar spreekt over een God die hemel en aarde gemaakt heeft.

Maar vandaag is het huis in rep en roer. Elia heeft zijn rugzak gepakt en vertelt dat God hem heeft geroepen om terug te keren naar zijn volk. "Wat moeten wij nu doen?" roepen de inwoners van het huis van de weduwe. "Wie zal nu voor ons zorgen?"

Elia zegt dat zij vooral niet zuinig moeten doen met het meel en de olie. "Maar het is niet alleen de olie en het meel," zegt hij, "ook het woord dat Ik jullie heb gebracht, moeten jullie blijven uitdelen." En hij voegt eraan toe: "De olie en het meel zullen blijven totdat het weer gaat regenen en de oogst terugkeert."

Zo vertrekt deze opmerkelijke, eenzame profeet. In opdracht van God is hij op weg gegaan naar koning Achab, de man die hem wil doden. Elia begrijpt niet volledig waarom, maar tot dusver heeft God hem in leven gehouden. Hij vertrouwt dat Hij ook met deze opdracht een hoger doel heeft.

 

Obadja, een gelovige op een gevaarlijke plek

Intussen bevond zich aan het hof van Achab een invloedrijk man: Obadja, hofmaarschalk, en na de koning zelf één van de hoogste machthebbers van het tienstammenrijk. Wat niemand wist: hij was in het geheim een volgeling van Jahweh. Eén van de stille aanbidders van de ware God.

Honderd profeten danken hun leven aan hem. In een tijd van religieuze zuivering, waarin Izebel alle profeten van Jahweh liet uitroeien, had Obadja hen in veiligheid gebracht, verborgen in twee grotten, vijftig in elke grot. En hij voorzag hen daar van eten en drinken, terwijl hongersnood in het land heerste.

Op een dag is Obadja samen met Achab op pad. Ze zijn op zoek naar gras of water voor de koninklijke paarden, want zelfs de hofstallen dreigen leeg te raken. De twee splitsen zich op, elk in een andere richting.

Obadja loopt, vol zorgen, door het dorre land. En dan, opeens, staat hij oog in oog met Elia. Hij schrikt hevig. Hij kijkt om zich heen, buigt zich diep neer voor de profeet, bevend van ontzag en angst.

Elia geeft hem de opdracht om naar de koning te gaan en te zeggen: "Elia is hier." Maar Obadja protesteert: "Dat wordt mijn dood! Wat heb ik gedaan dat ik zo gestraft word? Als ik straks terugkom met de koning en u bent verdwenen, dan zal hij mij zeker doden."

"Vrees niet," zegt Elia, "zodra je met Achab hier komt, zal ik er nog zijn."

 

In opdracht van God

En zo komt het tot een ontmoeting die drieënhalf jaar op zich heeft laten wachten. Daar staan ze: de hofmaarschalk, de koning en de profeet. Elia en Achab, oog in oog.

De koning schreeuwt het uit: "Ben jij daar eindelijk, jij die Israël in het verderf gestort hebt?"

"Ik?" zegt Elia. "Ik heb Israël niet in het verderf gestort. Ú en het huis van uw vader zijn de oorzaak. Al generaties lang vereren jullie de Baäls en Astartes. Jullie hebben Jahweh verlaten."

Dan volgt de oproep van God: "Verzamel alle profeten van Baäl en Astarte op de berg Karmel. Daar zal blijken wie de ware God van Israël is. Daar zal Hij Zijn gericht oefenen."

 

Wij moeten beslissen wie wij dienen zullen

Na deze gebeurtenis horen we weinig meer over Obadja. Toch weten we dat hij, met gevaar voor eigen leven, honderd profeten heeft gered in een tijd van zware geloofsvervolging.

Onder koningin Izebel was de verering van Baäl en Astarte tot staatsgodsdienst verheven. De priesters van deze afgoden werden uit de staatskas betaald en genoten een hoge status aan het hof.

En ook nu zien we opnieuw dat het misgaat wanneer religie en politiek samensmelten. Een staatsgodsdienst duldt geen afwijking. Ze duldt geen persoonlijke overtuiging, geen vrijheid van geweten. De geschiedenis leert dat staatsgodsdiensten altijd tot vervolging leiden, met als uiterste consequentie zelfs de doodstraf.

Kijk maar naar landen als Saoedi-Arabië of Iran. Wanneer de staat bepaalt wat waarheid is, ontstaat er een kloof. Aan de ene kant zie je een grote meerderheid die het officiële geloof volgt, zonder innerlijke overtuiging. Aan de andere kant een kleine minderheid, mensen die leven in diepe verbondenheid met God, en liever alles opgeven, zelfs hun leven, dan zich te onderwerpen aan de propaganda van een godsdienstige dictatuur.

Toen onze Heiland op aarde wandelde, gebeurde hetzelfde. Het gewone volk hoorde Hem graag. Maar de religieuze elite zocht Hem voortdurend op, in de hoop Hem op woorden te kunnen betrappen. Alles wat Jezus zei werd gewogen en verdraaid, om Hem daarmee voor de religieuze rechtbank, het Sanhedrin, te brengen.

Wij weten hoe het afliep. Jezus, onze Verlosser, werd veroordeeld door religieuze leiders, maar het was de politieke macht – Rome – die het doodvonnis uitvoerde.

Laat dit ons een waarschuwing zijn. Religie kan het mooiste in de mens naar boven brengen, maar wanneer wij Gods wetten loslaten, kan religie ook het slechtste in de mens oproepen. Vooral wanneer men denkt dat men daarmee een Gode welgevallige daad verricht.

Wees gewaarschuwd.

 

Piet Westein

 

 

P.S.
Elia, de Baälpriesters en de koning zijn op weg naar de berg Karmel. Maar zij zullen daar niet alleen zijn. Ook een Ongeziene Entiteit zal daar aanwezig zijn, Degene die hen daarheen heeft geroepen.

Zouden we daar ook koningin Izebel en Obadja aantreffen? Of is Izebel niet welkom, omdat zij een vrouw is? We zullen het moeten afwachten...