10. Glorie en Verval - De scheuring van het rijk (1 Koningen 12)

10. Glorie en Verval - De scheuring van het rijk 

1 Koningen 12

 

De troon is leeg

Nu koning Salomo bij zijn vader David in zijn graf ligt, is de troon van Israël vacant. Maar als je duizend vrouwen hebt, zul je toch ook wel wat zonen hebben die deze troon willen vullen? Het is Rehabeam, de [oudste?] zoon van Salomo, die zich naar de stad Sichem spoedt om zich daar tot koning over Israël te laten zalven. Hier zijn de leiders van de twaalf stammen bij elkaar gekomen om met hun nieuwe vorst een verbond te sluiten. Zij willen overleggen wat de nieuwe voorwaarden van dat verbond zullen zijn.

 

De vijand komt uit Egypte

In de tijd van Salomo was één van zijn tegenstanders naar Egypte gevlucht. Zijn naam was Jerobeam, wat betekent: “hij die strijdt met het volk”. Toen hij hoorde dat de koning die hem naar het leven stond, gestorven was, besloot hij terug te keren naar zijn stamgebied. Hij hoopte tijdens de chaos van de machtsoverdracht een machtspositie te veroveren.

Jerobeam was een bekwaam en modern politicus. Hij kaartte een pijnlijk punt aan: de zware belastingdruk waaronder het volk tijdens Salomo’s heerschappij gebukt ging. Hij stookte het volk op en beloofde beterschap als híj aan de macht zou komen. [Waar kennen wij dat van?]

Toen het volk via zijn leiders aan Rehabeam vroeg om verlichting van de lasten, kwam er een antwoord dat als een mokerslag klonk:
“Mijn pink is dikker dan de lenden van mijn vader. Mijn vader heeft jullie geslagen met zwepen, maar ik zal jullie slaan met schorpioenen.”

 

Opstand en splitsing

Dat dit antwoord niet in goede aarde viel, laat zich raden. Onder aanvoering van Jerobeam komt het volk in opstand. De tien noordelijke stammen scheiden zich af van Juda en Benjamin. Zo houdt Rehabeam slechts een klein rijk over, maar... Jeruzalem blijft hem trouw. Dat is van groot belang, want daar staat de heilige tempel waar alle twaalf stammen meerdere keren per jaar heen kwamen om de feesten van God te vieren.

 

Een oude afgod steekt de kop weer op

Jerobeam roept de tien stammen op om naar hun huizen en tentenkampen terug te keren. Hij, de vijand van het huis van David, zal nu over hen heersen. Maar hij weet ook: zolang het volk God trouw blijft, zal zijn koningschap geen stand houden. Zij zouden immers drie keer per jaar naar Jeruzalem gaan en daar opnieuw verbondenheid met de tempel, met God, en met het huis van David ervaren.

Daarom bedenkt Jerobeam een plan. Hij zegt: “Het is voor jullie veel te ver om helemaal naar Jeruzalem te trekken.” En dan biedt hij hun een alternatief. Er komen twee nieuwe heilige plaatsen: één in het noorden bij Dan, en één in Bethel. Daar worden twee gouden kalveren opgericht, en hij zegt: “Zie hier, o Israël, uw goden, die u uit Egypte hebben geleid.”

Van nu af aan mogen deze kalveren worden aanbeden als hun god. Het volk laat zich, op een handvol na, gewillig verleiden. Maar zij die de HEERE trouw willen blijven, verlaten hun erfdeel en emigreren naar het tweestammenrijk om hun God daar te dienen.

 

Waarom is het altijd zo’n kleine minderheid die God dient?

Het lijkt wel of er een weeffout in de mens zit, waardoor hij eerder geneigd is om naar satan en zijn gevallen engelen te luisteren dan naar de God die hem geschapen heeft. Toch is het die vrije wil die ons tot werkelijke mensen maakt. De mogelijkheid om te kiezen, voor het leven of voor de dood, is een geschenk van God.

Satan biedt ons een leven zonder wetten. “Je bent slim genoeg om zelf te bepalen wat goed voor je is,” fluistert hij. Maar de grote strijd tussen Christus en satan draait om die ene vraag: Wil ik God dienen of wil ik mijn eigen wil doen?

Zelfs toen God Zijn Messias zond, om voor de zonden van de mensheid te sterven, werd dat aanbod maar door een kleine minderheid geaccepteerd. De meerderheid, vooral de religieuze leiders, wees Hem af. De haat, het verraad, de vervolging... het kwam uit Zijn eigen kring. Het waren Zijn geloofsgenoten die Hem overleverden aan de politieke macht van Rome. Deze voerden met grote tegenzin het vonnis uit.

Hoewel er later velen tot geloof kwamen, bleef de ware gemeente toch altijd een kleine minderheid.

 

De reiniging in onze tijd

Hoe is dat vandaag, in een land dat zich nog steeds ‘christelijk’ noemt? Hoort hier de meerderheid tot de ware gelovigen? De Bijbel spreekt over een reiniging in de tijd vlak voor de wederkomst. Christus wordt voorgesteld als de grote Landman, die met de wan in Zijn hand het koren van het kaf scheidt. Het koren wordt in Zijn schuur verzameld – de hemel. Het kaf wordt verbrand met een onuitblusbaar vuur.

De keuze is aan ons. Willen wij tot het kaf behoren? Dat is makkelijk, je hoeft eigenlijk niets te doen. Of willen wij tot het koren behoren? Dan hoor je bij een kleine, verguisde minderheid. Maar wél een die leeft van de kracht van God, en leeft tot Zijn eer.

 

Piet Westein

 

P.S.
Als u niet zeker weet welke groep u moet volgen, zoek dan naar dat smalle bergpad dat omhoog voert. Dan zult u daar de groep vinden met de blije gezichten, allemaal dragen zij een kruis, terwijl zij God lof toezingen op weg naar de gouden stad.